Van Koningsplein naar Gang Ketàpan
(1902)–Thérèse Hoven– Auteursrecht onbekend
[pagina 88]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 89]
| |
leelijk, dat het Gonne met geen mogelijkheid gelukte er ook maar het minste waas van gezelligheid aan te geven. Gonne was, in die paar maanden, van kind tot vrouw geworden. Zij had, van den aanvang af, instinctmatig gevoeld, dat de komst van tante Ida voor haar moeder en dus ook voor haar, noodlottig zou worden. Toen haar moeder dan ook, op zekeren dag, zei: ‘Gonne, we gaan verhuizen’.... Viel ze haar terstond in de rede: ‘U! en tante Ida blijft zeker hier bij Papa.... En toen was ze snikkend neergevallen op de divan in haar moeder's slaapkamer, waar de mededeeling haar gedaan werd, en haar kleine, lenige rechterhand tot een vuist ballende, had ze uitgeroepen: ‘Dat ellendige wezen, die indringster.... waarom jaagt u haar niet weg?’ ‘Kindlief, ze is mijn zuster, ik kan haar niet wegjagen als een baboe.’ ‘Waarom niet? Ze is niet half zoo goed als onze Saridja, u moest haar naar de kampong sturen, of de Kali in. Ik wou, dat ik een man was, een groote sterke man, dan zou ik haar doodschieten.’ ‘Dat is kinderpraat, Gonne.... en 't is mis- | |
[pagina 90]
| |
schien ook maar 't beste, dat je zoo.... als een kind, spreekt; begrijpen doe je 't toch niet.’ ‘Wat zegt u? Begrijp ik 't niet?’ vroeg ze, eensklaps uit haar liggende houding opspringende. ‘U kunt mij gerust alles vertellen, moedertje, u kunt mij vertrouwen.... ‘Er valt niets te vertellen, Gonne.’ ‘Waarom worden wij dan 't huis uitgestuurd? Als ik u was, zou ik mij zoo iets nooit laten welgevallen. Ik zou hier niet vandaan gaan.’ ‘Papa heeft mij aangeboden, hier te blijven en zelf te verhuizen, maar dat was nog erger geweest.... Ze ging er niet verder op door, maar stelde zich haarzelve voor in haar eigen huis, onttroond, verlaten! Nee, dan nog beter er vrijwillig uit te trekken. Ze kon toch niet in de echtelijke woning blijven, tijdens het proces, dat er pro forma gevoerd werd. Alsof de wet beschermen kon tegen.... ja, Gonne had 't woord genoemd, tegen een indringster als Ida? Roodhuyzen had ook schuld.... maar hij had ten minste 't excuus, dat zij, door haar slechte gezondheid in de laatste jaren, geen begeerbare gade voor hem was geweest. En toch.... God, zij zou zich toch niet van | |
[pagina 91]
| |
hem gescheiden hebben voor zulk een reden. Integendeel, als hij ziekelijk zou zijn geworden, dan zou haar teederheid voor hem verdubbeld zijn, dat wist ze. Man en vrouw namen elkander toch voor lief en voor leed, voor dagen van gezondheid en dagen van ziekte. Vijftien jaar lang had ze hem haar persoonlijkheid gegeven; haar meisjes-kuischheid had zij hem geofferd, haar vrijheid als vrouw had ze hem afgestaan. Ze was de moeder zijner kinderen, ze had zijn naam gedragen, de eer van zijn huis hoog gehouden. Ze had zich niets te verwijten; alleen, dat ze lichamelijk was achteruitgegaan.... en dat was toch niet door eigen toedoen geweest. Als ze eens, terstond in 't begin van haar ziekte, den raad van haar dokter had gevolgd en naar Europa was gegaan om, na zes maanden, mogelijk een jaar.... weer gezond en wel terug te komen? Ze had 't gelaten,... deels uit angst, dat haar man zich, op Indische manier, troosten zou.... Ze lachte eensklaps, zelfs luide, zoodat ze er van opschrikte. Wat was dat nu geweest, in vergelijking met hetgeen er nu gebeurd was? Als haar man werkelijk, tijdens haar afwezig- | |
[pagina 92]
| |
heid een njai zou hebben genomen, wat dan nog? Dan zou hij die, bij haar terugkomst, wel weer hebben afgedankt. Tijd om kinderen te krijgen, zou er niet geweest zijn en zonder die bijkomende, verzwarende omstandigheid, beteekende zoo'n kampong-liaison niets. En dat voor een man van Roodhuijzen's leeftijd en ondervinding, die zou natuurlijk wel opgepast hebben..., en de remplaçante behoorlijk hebben afgedankt, vóór zij weer terug keerde. Zoo iets gebeurde dagelijks; hoeveel dames waren er niet, die zelve een harer baboe's voor haar mannen uitzochten? Ze had zich altijd geërgerd over die zoogenaamd Indische toestanden en nu.... Haar eigen zuster, 't kind harer moeder, gedurende zooveel jaren de levensgezellin van haar braven, rechtschapen vader, had haar zulk grievend onrecht aangedaan. Als ze 't wisten... als haar ouders zoo iets konden vermoeden, dat hun eene dochter hun andere zou verdringen uit huis en hof, uit 't hart van haar man zelfs? En, alsof dat alles niet genoeg was, trachtte ze nu nog haar jongste kind, de kleine Liekie, van haar te vervreemden. De toestand zou, op die manier, onhoudbaar | |
[pagina 93]
| |
worden; 't beste zou wezen, dat ze maar naar Europa zou gaan. Dat had ze reeds terstond willen doen, maar haar man had er zich tegen verzet, quasi uit liefde voor zijn kinderen, omdat hij gebruik wilde maken van de hem, door de rechtbank toegezegde, vrijheid, hen nu en dan te zien. Alsof zijn vaderliefde iets waard was, alsof die zelfs bestond? Een vader, die van zijn kinderen hield, zou hun thuis niet zoo wreedelijk vernietigen; had de gedachte van ze niet meer altijd om en bij zich te hebben er hem niet reeds van moeten terughouden? Want niet alleen jegens zijn vrouw was hij schuldig, omdat hij haar, door haar te versmaden, den grootsten hoon had aangedaan, dien men een fatsoenlijke vrouw kan aandoen, maar ook tegenover zijn kinderen had hij zich, met onbegrijpelijke en onverklaarbare harteloosheid, gedragen. Was het dan heelemaal niet bij hem opgekomen, hoe ellendig het later voor hen zou zijn, als ze zouden beseffen, hoe hun vader, voor een misplaatste, ongeoorloofde passie, allen eerbied voor zijn vrouw en voor den echtelijken band uit 't oog had verloren? Hoe hij elk gevoel van medelijden en billijkheid scheen te missen? | |
[pagina 94]
| |
Hoe hij hun moeder zedelijk had vermoord en de reine, vertrouwende onschuld van hun jeugd had gedood? Vreemd, dat ze alles zoo voelde, dat ze zich geen oogenblik den ernst der ramp verheelde en toch machteloos was tegenover die beiden. Ze had toegegeven, toen hij wilde scheiden, ze had haar kleeren en persoonlijke eigendommen en die van de kinderen laten inpakken, ze had de juffrouw verzocht naar een andere betrekking om te zien. Want haar omstandigheden zouden veel verminderen, dat sprak van zelf; vroeger was er één huishouden, één familie, nu zouden er twee zijn. Ze had ook geen hulp meer noodig, ze zou zich in 't vervolg geheel aan de kinderen wijden. Ze voelde zich, niettegenstaande den zorgenlast, die haar neerdrukte, veerkrachtiger dan ze in jaren geweest was. Ze scheen haar apathie plotseling afgeschud te hebben en waar ze zich vroeger, passief had laten leven, trad ze nu actief handelend op. Ze nam alles niet meer zoo aan, zonder zich de moeite te geven en over na te denken; maar ze dacht en dacht en wilde zich in 't wezen der zaken inwerken. Ze hadden haar ter neer geworpen, die beiden, | |
[pagina 95]
| |
met hun valsche drogredenen.... en ze was tè zeer versuft door haar val, om ze te kunnen weerleggen, maar zoodra ze alleen was, richtte zij zich op en zag ze alles zonneklaar.... door de nevelen heen. Maar tevens zag ze haar eigen onmacht. Ze was tè veel in huis, dan kon ze toch niet blijven. Als ze weigerde in een wettige echtscheiding toe te staan, dan zou haar man weigeren haar en haar kinderen te onderhouden. Zij was te zwak om door werken in haar dagelijksch brood te voorzien, de kinderen waren te jong. Ze was, met haar drietal, van hem afhankelijk. Ze ging dus en zocht een eenvoudige woning en hield enkel nog de noodigste bedienden, een kokki om te koken, één baboe voor haarzelve, één voor de meisjes en een spen voor 't huiswerk en voor Jack. Mogelijk zou ze zich later, als haar kinderen groot waren, nog meer inkrimpen. Haar innigste verlangen was om van het huishoudgeld nog iets voor onvoorziene omstandigheden over te houden. Daarom zon ze ook op middelen om haar inkomen te vergrooten. Voor bepaalden arbeid, 't zij geestelijk, 't zij lichamelijk, was zij totaal ongeschikt. Ook moest 't heel in stilte gebeuren, anders | |
[pagina 96]
| |
zou haar man haar toelage wellicht verminderen. Hij was wel altijd heel royaal in geldzaken geweest, maar vroeger was hij ook braaf en trouw en fatsoenlijk. Sedert hij haar dat ééne had kunnen aandoen, vertrouwde ze hem in niets meer. Ze ging dus na, wat Indische dames, in dergelijke gevallen, doen. Er waren er die eten uitstuurden; ze had indertijd een nonna gekend, een weduwe, die allerlei soorten van kwé kwé en lekkere dingen maakte en ze door een paar Chineesche koelies liet rondventen, maar dat was niets voor haar, zij was heelemaal niet geschikt om uren lang in de keuken te staan; de keuken was er ook veel te klein voor, anders had ze 't nog aan haar Kokki kunnen overlaten. Ze was oud en had daarom geen beter betaalden dienst kunnen krijgen, maar ze verstond haar vak en kon agar-agar-puddings, chipolata's, kwee-lappies, paling en daube, van alles maken. En dan nog een rijsttafel, zóó fijn, zóó vol verscheidenheid, dat geen huisvrouw uit 't binnenland zelfs of geen Chineesche kok 't haar zou kunnen verbeteren. Ze had die hoedanigheid in haar, met dank- | |
[pagina 97]
| |
baarheid ontdekt, daar ze haar kinderen nu en dan wat lekkers zou kunnen voorzetten. Ze waren 't bij hun vader zoo goed gewend en Jack vooral was er zoo opgesteld. Maar om Kokki 's talent in deze productief te maken, leek haar toch niet uitvoerbaar. Wat dan? Er waren nonna's, die sieraden, borduursels, sarongs, weefsels, ja, zelfs stokjes vanille, lieten verkoopen. Anderen weer, die geld voorschoten, inzonderheid voor loterij-briefjes. Weer anderen kochten preciösa van gefailleerde Chineezen of Arabieren en zetten die met winst van de hand. Maar dat alles was niets voor haar. Ze kon niet op tegen slimmen en sluwen, ze was niet tegen ze opgewassen, anders zou ze zich wel gekant hebben tegen die anderen.... Ach! hoe ze zich altijd indrongen in haar gedachten, zelfs als ze haar best deed ze te vergeten. En dan kon ze niet meer, dan zette ze zich neder, ergens op een stoel of een bank, op den grond vaak, en liet 't hoofd zinken, tot 't op haar handen terecht kwam. Dan kromde zich haar rug - dan zat ze ineengedoken als een oud vrouwtje, dan snikte en snikte ze, dan gaf ze zich over aan haar smart | |
[pagina 98]
| |
en voelde ze intens de beleediging, die ze had ondervonden.... En als dan langzamerhand haar snikken in heftigheid verminderde.... als ze geen tranen meer had en haar lichaam half verlamd was van 't zenuwschokken, dan verrees ze weer uit haar houding van vernedering, dan bewoog ze zich heen en weer in haar kleine kamer als een gevangen vogel in zijn kooi. Dan baande haar verontwaardiging zich een weg door haar verdriet heen, dan beweende ze niet meer haar eigen ongeluk, maar dan vloekte zij degenen, die er schuld aan hadden. Die ellendigen.... die zoo slecht waren geweest, die haar zoo behandeld hadden. Na vijftien jaar onkreukbaren huwelijkstrouw had haar man haar weggestuurd, alsof ze de eerste beste njai of kazerne-meid was geweest. Haar gevoel van reine, hoogstaande vrouw kwam, in haar, tot opstand, omdat ze gelijk was gesteld met de minste der minsten. Zoo zat ze dagen lang alleen in haar achtergalerij, terwijl haar kinderen naar school waren. Zoodra ze thuis kwamen echter, onderging ze, als 't ware, een algeheele verandering. Ze schudde de herinnering aan 't ondervonden leed, dat haar als Nessus-kleed brandde, van | |
[pagina 99]
| |
zich af en was een vriendelijker, meer meegaande, meer belangstellende moeder, dan ze in lang geweest was. Gonne hielp haar, en koos openlijk partij voor haar. Kort, nadat het nieuwe echtpaar de oude echtelijke woning betrokken had, juister, nadat de tweede mevrouw Roodhuyzen er haar intrede had gedaan, viel Gonne's dertiende verjaardag. Haar Papa had haar een leitje gezonden, 't verzoek inhoudende een gedeelte van den dag bij hem te komen doorbrengen, ten einde haar cadeau in ontvangst te nemen. Gonne wierp het leitje op den grond aan scherven - en zond een briefkaart: ‘Ik breng mijn verjaardag natuurlijk bij mijn lieve moeder door en neem alleen felicitaties enz. bij haar aan. Toen teekende ze met groote, duidelijke letters GONNE ROODHUYZEN, en hoopte dat alle beambten op 't postkantoor 't eerst zouden lezen en dan zij, die indringster, die daar troonde in haar moeder's plaats. Jack, die een paar weken later verjaarde, toonde zich minder fijngevoelig. ‘Weet u, wat ik gedacht heb, Ma?’ kondigde hij aan, ‘'t beste zal zijn, dat ik eerst mijn verjaardag vier op 't Koningsplein bij Pa en dat | |
[pagina 100]
| |
we 't hier, den volgenden dag, nog eens dunnetjes over doen.’ ‘Zouden we dan die viering hier maar niet achterwege laten, Jack? ‘Nee, waarom! Ik vind 't juist wel leuk. Op die manier heb ik dubbel feest.’ ‘Ik vind niet, dat we nu juist in een stemming zijn om feest te houden.... ‘U misschien niet, maar ik wel. Ik heb juist zoo'n zin in een extraatje. De laatste tijd is dan toch zoo allemachtig saai geweest.... ‘Jack, je moest je schamen’, viel Gonne heftig in. ‘Zeg 's nuf, houd jij je er nu buiten. Ten eerste heb jij niets over mij te zeggen en ten tweede ben jij zoo miserabel overdreven, dat je er naar van wordt. Pa was mooi boos, dat je op je verjaardag niet eens thuis wou komen.’ ‘Hier is mijn thuis, bij Mama.’ ‘Ga je gang, als je er pleizier in hebt,’ zei Jack, op smalenden toon. ‘Vervreemd jij je maar van Pa, mij zal 't niet deren.... betoel niet. Maar ik zal gek niet zijn. Papa moet me minstens een champagne-fuif geven en een poney als present.’ ‘Wees toch wijzer, Jack,’ merkte zijn moeder hoofdschudend op. ‘Wat zou je nu hier met een poney doen? Er is niet eens een stal op 't erf.’ | |
[pagina 101]
| |
‘Wie praat er nu van hier? Ik zou 'm natuurlijk op 't Koningsplein stallen. Er zijn leege boxes genoeg. O! maar 't is waar ook, dat heb ik u nog niet eens verteld, Ma; u weet wel, die twee stallen aan 't einde van de bijgebouwen, naast de waterkamers, maar dan verder, die altijd leeg stonden? Nu, die zijn heelemaal schoongemaakt, keurig gewit en daar staan twee mooie rijpaarden in; tante Ida wil gaan paardrijden.... ‘Houd je mond toch, lamme jongen,’ riep Gonne meer oprecht dan elegant. Jack trok zijn wenkbrauwen zoo hoog mogelijk op en keek zijn zusje met de grootste verwondering aan. Wat had ze toch? Waarom zou hij niet over tante Ida mogen praten? 't Was toch geen geheim. Trouwens, veel geheimzinnigheid was er in de heele zaak niet geweest. Tante Ida en Pa hadden zich zoo loyaal mogelijk gedragen en waren recht door zee gegaan. Pa had 't hem, op een keer, allemaal uitgelegd. Een jongen van vijftien jaar is dan ook geen kind meer. Hij begreep 't nu volkomen en vond dat Pa, onder de gegeven omstandigheden, prachtig en fair gehandeld had. Hij voelde nu eenmaal, dat zijn oude liefde dood was en was langzamerhand tot de ontdekking | |
[pagina 102]
| |
gekomen, dat er een nieuwe in zijn hart begon te leven. Nu, en toen had hij er geen doekjes om gewonden en had hij met open kaart gespeeld. Jack kon er hem alleen voor achten en was heel trotsch op 't in hem gestelde vertrouwen. En wat tante Ida betrof, die mocht hij wel. Ze was, van 't begin af, altijd heel aardig voor hem geweest en had hem dadelijk als een grooten jongen behandeld. Heel anders dan Ma, die soms zoo flauw kon zijn en zoo zeurig. Tante Ida was zoo leuk, en dan zoo vrijgevig. Kort geleden nog had ze hem een ringitGa naar voetnoot1) gegeven, zoo maar voor niets, ofschoon ze wist, dat hij gauw jarig zou zijn. Die wist pas, wat iemand toekwam, net 't tegenovergestelde van Ma, die hoe langer hoe krenteriger werd. Zoo sprak hij door, zoo redeneerde hij in zijn onbezonnen zelfzucht, zoo beschouwde hij de tragische scheiding zijner ouders van zijn jongens-standpunt. Kon Pa geen ongelijk geven; vond tante Ida veel gezelliger. Voor hem nog zoo onvoordeelig niet; Pa's | |
[pagina 103]
| |
humeur was er ontzaggelijk op verbeterd. Vroeger telkens ruzie en vaak klappen, Pa geneerde zich niets om hem een rammeling te geven en nu.... kon hij geen kwaad doen en lachte Pa zelfs, als hij van zijn streken vertelde. Dat is te zeggen, zooveel hij kwijt wilde, alles, dat ging nu eenmaal niet. Hij kon nu zoo leuk eens uitknijpen en eens met de andere jongens in de een of andere kampong zwerven of wat grapjes uithalen op de paser. Niets was gemakkelijker. Als hij op 't Koningsplein at, dan ging hij vroeg weg, omdat hij in Gang Ketàpan moest werken en hij Ma geloofd had, dadelijk na 't eten thuis te komen. En als hij laat in Gang Ketàpan terugkwam, zóó laat, dat niemand meer op was dan de gardoeGa naar voetnoot1), die met automatische zekerheid 't uur verkondigde, en zijn moeder achter haar klamboe duizend angsten uitstond of vol ongerustheid den donkeren weg opkeek.... dan verontschuldigde hij zich heel kalm door toe te geven, dat 't mogelijk wel wat laat geworden was, maar hij had iets uit willen lezen en dan ook.... 't was nog een heel eind van 't Koningsplein. Liekie fladderde als een luchtig vlindertje heen | |
[pagina 104]
| |
en weer. Ze kwam ook altijd met opgetogen verhalen thuis en was dan even wreed als Jack, maar 't viel haar moeder en Gonne lichter haar 't stilzwijgen op te leggen. En, als ze haar moeder niet wilde gehoorzamen en de wenken van haar zuster niet wilde begrijpen, en als 't altijd rappe mondje niet zwijgen wilde, dan ontzag Gonne zich niet, haar een klets om de ooren te geven, zooals ze 't noemde, en dan begon ze te schreeuwen van de pijn en vertelde ze den volgenden dag aan die lieve tante Ida, dat ze 't thuis zoo akelig had. Mama was altijd boos en wilde niet met haar spreken en, als Gonne haar half dood sloeg, zei Mama nog niets. En dan nam tante Ida haar op schoot en kuste ze 't arme schatje.... op de lekkere wangetjes, die 't zoo hard te verduren hadden. En dan gingen ze samen naar de goedangGa naar voetnoot1), die vroeger verboden terrein voor haar was en waar ze nu vrijen toegang had en daar liep ze rond tusschen de trommels en flesschen en blikken en zocht ze uit, wat er naar haar gading was en deed er zich aan te goed, nog een gedeelte meenemende voor onderweg of op school. Dan had ze | |
[pagina 105]
| |
's avonds thuis geen honger en vond ze alles even naar en slecht en klaagde ze, eerst zacht en dan luide, dat het zoo'n kale boel was en dat Ma alleen dingen bedacht, waar zij niet van hield, expres om haar te plagen. |