‘Anders dan Catherine, die kan nooit genoeg rusten.’
‘'t Indische klimaat heeft haar zeker geen goed gedaan.’
‘'t Is merkwaardig, hoeveel jonger jij er uitziet.’
‘Ik ben ook altijd in Holland geweest; als jong meisje was zij ook heel gezond.’
‘Ze zag er toch nooit zoo uit als jij. Van middag kwam mij ons eerste ontmoeten weer voor den geest. Weet-je 't nog, daar in dien thee-tuin aan 't water? Ik vond je toen zoo beeldig mooi....
‘Dat heb-je me toen ook wel eens gezegd,’ er lag een stil verwijt in haar stem, dat hem trof.
‘Mocht dat dan niet?’
‘Op die manier, o! nee.’
‘Was er iets in... ik herinner me niet meer...
“God, Jacob,” barstte ze op eens, met ongewone onstuimigheid, los, heb-je dan alles vergeten, wat er tusschen ons is voorgevallen?’
‘Voorgevallen,’ herhaalde hij werktuigelijk, ‘dien dag op 't ijs?’
‘Niet toen, maar later, kort voor jelui trouwen. Weet-je niet meer, dat we met ons drieën zouden uitgaan, Catherine, jij en ik, Catherine had hoofdpijn en toen gingen we samen. Heel gewoon was 't, we zouden iets koopen.... o! ja, we zouden een cadeau kiezen, dat jij aan Catherine zoudt