| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Onwelkom.
Toen de Njonja blanda dood was, kassian! vond Timah toch wel, dat 't haar toe kwam om weer in 't groote huis te wonen.
Het kleine bamboe-huisje begon haar te vervelen en ze vond 't toch ook wel deftiger om weer bij haar toewan in te wonen. Dan zouden de andere vrouwen op de onderneming haar meer hormat bewijzen. De kamar kampong kon ze altijd aanhouden om er haar vriendinnen te ontvangen of er een beetje te tjiwarren met de Chineesche klontongs, die de verschillende estates afreisden en natuurlijk aan iemand in een groot huis meer zouden vragen dan aan een arm vrouwtje, kassian, dat alleen in een klein bamboe huisje woonde.
Dan was er nog iets. Timah was wel niet erg
| |
| |
perliep op haar toewan; hij zoo'n beetje oud al en zoo kaal - maar ze was er toch wel op gesteld de sultane favorite te blijven en ze was bang, dat hij, nu de aanwezigheid van een njai hem niet meer hinderen zou, een andere en jongere zou nemen.
Er kwamen wel eens van die Arabieren, gladakkers, dat ze waren, zoo prachtig aangekleed en met een tulband op en zoo vroom doende met hun gebeden. Ze vroegen dan gastvrijheid voor één nacht op de estate en, als ze weg gingen, wilden ze den toewan besaar bedanken. En dan trachtten ze meteen zaken te doen. Ze spoorden mooie Inlandsche meisjes van 14, 15 jaar op en boden ze dan den planters aan. Eerst den toewan besaar, den administrateur, en, als die niet wilde, den opzichters. Timah was indertijd ook door zoo'n orang meegenomen, ze wist er alles van en had dan ook een heilzamen afkeer van hen.
Licht, dat er een op Kalapa toedjoeh kwam en licht, dat toewan een mooi, jong meisje in huis nam.
Dan - was haar rijk uit, dat wist ze wel.
Ze wilde dus, hoe eer hoe liever, haar plaats weer innemen, vóór die door een ander bezet werd.
En daarom ging ze den dag, nadat de witte mevrouw, de tijdelijke meesteres, uitgedragen
| |
| |
was, stilletjes terug en toen de toewan besaar 's middags voor de rijsttafel thuiskwam, vond hij haar in zijn kamer, heel netjes met een schoone kabaja, een nieuwen sarong en een prachtige slendang, met haar kondeh getooid met versche melati om lekker te ruiken en haar zwarte haren sterk gëolied, omdat ze dat mooi vond.
En toen Majin haar zag komen, besloot ze weg te gaan, ze had nu niets meer te doen in 't groote huis, Njonja manis, kassian, matti. Ze was dood, ze kon niet meer voor haar zorgen en als toewan's njaï weer terug kwam, kon zij toch niet blijven.
Paste niet voor een mevrouw.... ze kon toch niet 't huishouden doen, als de echte huishoudster er weer was.
Toen de toewan besaar terug kwam, zei ze 't hem en stuurde hij haar met zijn eigen karretje naar 't huis van haar zoon.
Onderweg voelde zij zich zeldzaam beklem.
Clara was wel heel lief in den laatsten tijd, maar ze vertrouwde er toch niet zoo erg op.
Ze denkt aldoor - meent niet alles, misschien wel niks der van. Ze lacht wel zoo en zegt lieve woordjes - maar ze kan toch niet gelooven.
Hoe moet 't nu? Zij wil wel heel stilletjes in de bijgebouwen wonen en niet voor den dag komen, maar Jan zal niet willen en kan misschien
| |
| |
ook niet zoo heelemaal voor de orang djava. Zij is toch de Njonja, en als ze in huis woont, wordt Clara de Njonja ketjil, de jonge mevrouw, zij zal niet prettig vinden, ja?
Ze zit zoo te piekeren, dat ze niet eens merkt, dat de bendy stil houdt en ze het doel van haar tocht bereikt heeft.
Een rijtuig is iets te ongewoons op een koffieland, dan dat Clara en Jan niet allebei naar buiten zouden zijn gekomen om te zien, wie er was.
Jan is bij haar thuis gebleven, omdat ze zoo vreeselijk zenuwachtig en bang was een van haar vroegere hysterische huilbuien te krijgen, als hij niet bij haar was.
Hij had den vorigen dag, door de begrafenis zijner schoonmoeder, ook al verzuimd en had de dagen, die haar dood voorafgingen, van zelf weinig kunnen doen. Hij verlangde dus naar zijn werk en was dubbel blij zijn moeder te zien.
Zij kon Clara gezelschap houden en met haar over haar moeder spreken, dan kon hij een tournée maken.
Clara schrikte. Daar had je 't al. Schoontje scheen haast te hebben.
Dat kwam er ook nog bij. Niet alleen, dat ze haar arm moedertje had verloren, maar nu werd ze nog opgescheept met dat inlandsche mensch
| |
| |
ook. Ze dacht wel, dat geen enkel jong vrouwtje het prettig zou vinden, haar schoonmoeder in huis te krijgen, en dat terstond na het verlies van haar eigen moeder.
Maar haar geval was zooveel erger. Altijd zoo'n bruine tronie om je heen te zien en dat nu....
Ze voelde zich 's morgens zoo ellendig, zoo duizelig, zoo draaiërig.... ze begreep best wat er achter zat, en ze vond het vreeselijk!
Ze was nu een maand of acht getrouwd, 't kon best.... 't had al veel eerder 't geval kunnen zijn, maar zij vond 't vroeg genoeg... veel te vroeg.
Een vreeselijke soesah! zoo'n klein schreeuwkind. Ze vond het zoo akelig, dat ze het nog niet eens aan haar man had verteld.
Nu had ze er wel een beetje spijt van, dat ze er niet met haar moeder over had gesproken; arm moedertje had er zich zeker wel in verheugd, maar ze had opgezien tegen al de raadgevingen en drukte.
Ze was er zoo verlegen mee. Jong vrouwtje van 18 jaar, dat nog niet begreep de groote zaligheid der mysterie van 't wordende leven in haar, - aan wie de innige heiligheid van 't moederschap nog niet geopenbaard was.
Jan hielp zijn moeder uitstijgen; de bendy was zoo hoog.
| |
| |
‘Daar doet u wel aan, moeder,’ zei hij hartelijk. ‘U bent ons welkom, niet waar liefje?’
Clara schrikte op uit haar korten droom en plooide haar mond tot een glimlach.
‘O! ja, zeker, ik vind het heel prettig, dat u ons komt bezoeken, u komt toch zeker voor den heelen dag?’
Majin keek haar verwonderd aan.
Clara hernam: ‘Ja, zeker, we laten u niet gaan. Tot van avond moet u blijven.’
Er was iets wreeds in haar liefheid, dat Majin niet ontging.
‘Doet maar zoo, ja? Zij weet heel goed, hoe 't is,’ dacht ze; toen zei ze heel eenvoudig tot Jan: ‘Ik kan niet blijven in die roemah besaar. Timah is der weer.’
‘O! Nee, natuurlijk niet.... maar gaat u binnen. Hebt u al rijst gegeten?’
Ze schudde 't hoofd. Ze zou juist beginnen, toen Timah terug kwam.
‘Dan zullen wij iets laten klaarmaken. Wij hadden vandaag geen rijsttafel. Clara had er geen trek in. Ze is nog zoo verdrietig.’
Clara begon te huilen.
‘Kassian!’ zei Majin meewarig. ‘Is ook zoo erg.... die arme Mama, ja? Zoo vreeselijk lief.’
‘Dat weet ik wel. Och! Jan, zorg jij voor je
| |
| |
moeder. Ik ben zoo moe.... ik ga vast liggen. Kom je ook, vent?’
‘Wil-je mijn moeder niet bij je hebben, kind? Dan kan ik inspectie houden....
Ze begon nog harder te schreien: ‘O! nee... och! toe Jan.... ik word heusch ziek, als je niet mee komt.’
‘Soedah!’ fluisterde Majin, ‘laat maar, ga jij maar mee; ik zal wel redden. Ik weet toch den weg, ja? Ik eet eerst een beetje, vraag Kokki om wat nassi en dan ik ook een uurtje ga rusten.’
Jan volgde zijn vrouwtje, dat zich snikkend op haar bed wierp. Haar lichaam trilde met hevige zenuw-schokken.
Jan dacht aan dergelijke aanvallen, vroeger in Holland, en zei streng: ‘Nee, Clara, dat moet je niet doen. Ik kan best begrijpen, dat je verdrietig bent. Dat ben ik ook, maar je hoeft je niet zoo aan te stellen.... lig nu stil.... dan kom ik bij je.... zoo!’ -
In een oogwenk had hij zich uitgekleed en zijn nachtgoed aangetrokken. Toen strekte hij zich naast haar uit, nam haar in zijn armen en kalmeerde haar door de kracht van zijn wil. Enkele minuten later sliep ze en was haar ademhaling rustig als die van een kind.
| |
| |
Jan wilde zijn armen losmaken.... dan zou ze beter liggen, 't was ook zoo warm, doch nauwelijks bewoog hij zich of ze werd onrustig.
Verscheiden malen probeerde hij 't, doch steeds met 't zelfde gevolg; zoodra hij de minste verandering in zijn houding maakte, scheen ze 't te merken.
Eindelijk werden zijn armen stram en kreeg hij een loom, dood gevoel in zijn vingers.
Hij beurde haar zacht op en bevrijdde zijn handen. In dezelfde seconde ontwaakte ze. Met groote angst-oogen keek ze hem aan, toen gaf ze een gil en begon ze te schreien.
‘Stil.... Clara.... ik ben bij je.’
‘Maar je wilt weg.’
‘Nee, heusch niet.... kijk maar, ik blijf liggen op mijn eigen kussen zoo.... 't is anders zoo warm voor je, liefje.’
‘Ik voel me zoo verlaten.... als jij heelemaal aan 't andere eind van 't groote bed ligt....
‘Dwaas kindje.... geef me je handje dan maar, zoo....
Zoodra ze de drukking van zijn hand voelde, sliep ze weer in. Jan bleef wakker.... en beschouwde de teere gestalte naast hem.... haar wangen waren weer zoo bleek.... den laatsten tijd zag ze er anders beter uit, ze was meer ge- | |
| |
vuld.... zag er steviger uit. Maar nu was haar gezichtje zoo getrokken....
Geen wonder! Ze had ook zoo'n lieve, goede moeder verloren, zoo'n engel! En 't einde was nog spoediger gekomen dan verwacht werd. Ze was zoo lang reeds lijdende; ze waren er aan gewoon geraakt en hadden zich, in de laatste dagen, juist niet zoo bizonder ongerust gemaakt.
Arme, kleine Clara.... hij zou dubbel goed voor haar zijn.
Jammer, dat zij niet wat vertrouwelijker met zijn moeder omging. Jan wilde 't niet aan zichzelf bekennen, maar hij had toch wel gemerkt, dat zijn vrouw niet erg met zijn moeder opschoot.
Kassian, arme moeder! Wat was ze weer opofferend goed voor tante Lie geweest. Clara moest er haar toch eigenlijk heel dankbaar voor zijn. Zij zelve had haar niet beter op kunnen passen, afgezien van het feit, dat zij noch de physieke geschiktheid, noch de ondervinding en bekwaamheden, zoo noodig voor een verpleegster, bezat.
En nu had zijn moeder haar liefdewerk volbracht en zou ze toch zeker wel weer bij hem in komen wonen.
Het lag 't meest voor de hand, het was de beste oplossing, want waar zou ze gaan?
| |
| |
Bij neef Adriaan in huis blijven, nu Timah terug was, viel niet aan te denken. Door haar huwelijk met een Europeaan, stond ze natuurlijk verre boven een gewone njaï en zelfs, al was ze niet terug gekomen, had zijn moeder toch weg moeten gaan. Ze kon toch niet als ondergeschikte blijven. Ziekenverpleegster was een neutraal ambt, daarbij was geen sprake van meerdere of mindere.
Maar zoolang hij voor zijn moeder kon zorgen, zou hij niet dulden, dat ze in betrekking, bij wie ook, was.
In 't begin, toen ze te Kalapa toedjoeh waren, had Jan een onderzoek gedaan naar de familie te Gondang-Legi, doch de uitslag was niet schitterend geweest. Majin's ouders waren reeds lang dood en de meesten harer zusters verspreid, hetgeen voor de Javanen verloren beteekende. Een woonde er nog te Gondang-Legi, doch haar omgeving was zóódanig, dat zijn moeder er niet met fatsoen kon komen.
Het was een harer stiefzusters en dus jonger dan zij, maar ze was een onsmakelijk, goor wijf geworden en deed den heelen dag niets dan dobbelen. Als ze verloor, ging ze gewoon eten borgen aan den warong of bij buren en won ze, dan leende ze haar winst, tegen hoogen interest, uit.
Jan maakte zich niet eens bekend aan zijn
| |
| |
tante en was blij, toen hij het door opium-lucht doortrokken huisje weer verlaten had. Daarna bezocht hij de Passan-Grahan, waar zijn vader hem wel eens van verteld had, om van daar uit het huis van zijn grootvader, den assistent-wedono te gaan bekijken, doch dat was verdwenen; er stond nu een ruw getimmerte van ongeverfde houten kisten, waar hier en daar nog belangrijke mededeelingen als: ‘Droog houden’, ‘Breekbaar’, ‘Colman's Mustard’, en de nergens ontbrekende: ‘van Houten's Cacao’ op te lezen was.
De bakermat zijner familie, van moeder's kant, was dus ook opgeruimd, gelijk zoo veel!
Op zijn terugweg dien dag, had hij zijn nieuw gevonden, doch niet aangenomen tante nog aan een warong zien staan, waar ze zich te goed deed aan gebakken geitevleesch, aan een stokje geregen.
Ze wees, met een van haar vette vingers, in de richting van den toewan blanda en vertelde van zijn bezoek, mogelijk wel om haar crediet te verhoogen.
Omtrent het doel zijner visite kon ze echter weinig meedeelen; ze dacht voor 't naast wel, dat hij, ergens in de buurt, opzichter was op een der koffielanden of in een der suikerfabrieken, en dat hij een kleine njaï zocht. Ofschoon de
| |
| |
blanda's daar eigenlijk zelden zelf op uit gingen en er gewoonlijk een tusschen-persoon voor namen, of rustig afwachtten, tot er eens een moeder haar mooi, jong kind kwam aanbieden. Maar Rasia had geen huwbare meisjes, dus begreep ze niet, wat hij was komen doen; lang verdiepte ze zich er niet in. Kampong-praatjes en vrouwen-perkàra's en tjerita's interesseerden haar meer.
Ook Jan was zijn geheele bezoek vrij snel vergeten; 't eenige, dat er hem van was bijgebleven, was het feit, dat Majin's familie voor haar verloren was.
Terwijl hij nog aan 't piekeren was over wat hem te doen stond, werd Clara, lekker verkwikt, wakker.
Eerst heel vroolijk en onbezorgd lachend als een kind, tot op eens de herinnering van haar verdriet weer levendig bij haar werd en ze het weer moest uitsnikken.
In een seconde waren Jan's armen om haar heen. ‘Mijn arm, lief wijfje.... doe dat nu niet.... je moet er niet zoo aan toegeven. 't Is niet goed voor je.’
‘En 't is veel slechter voor me dan je nog weet,’ fluisterde ze, in een opwelling van ergernis eigenlijk meer nog dan van vertrouwelijk- | |
| |
heid. Ze vond dat de twee gebeurtenissen, de dood van haar moeder en het begin van haar aanstaand moederschap, al heel ongelukkig samen vielen.
‘Hoe bedoel-je dat?’ vroeg hij, haar niet dadelijk begrijpende.
‘Heb-je dan niets aan mij gemerkt in den laatsten tijd?’ vroeg ze knorrig. ‘Ik geloof dat....
Een hoogrood bedekte haar wangen.... ze vond het nu toch ook wel erg om 't hem zóó mee te deelen.
‘Zou-je het prettig vinden, als er hier een baby kwam?’ vroeg ze onbeholpen.
Hij lachte - omdat ze 't zoo raar zei.... zuchtte toen en fluisterde: ‘als 't jou geen kwaad doet.... mijn liefje.’
‘Daar ben ik ook zoo bang voor,’ antwoordde ze, in haar naïef egoïsme.
‘Maar we zullen wel goed voor je zorgen,’ hernam hij dankbaar. ‘Mijn moeder heeft zooveel verstand van die zaken.’
‘Zooveel verstand,’ pruilde ze. ‘Net eens.... heeft ze een kindje gehad. Gek toch, hé man, dat jij ook eens zoo'n klein mormeltje bent geweest! Ik ben nu toch blij, dat ik 't je gezegd heb, nu kunnen we er samen over spreken.’
‘Wist je moeder het, Clara?’
| |
| |
‘Nee.... ik was er nog zoo verlegen mee.... ik vond het ook niet prettig....
t Is wel jammer.... ze zou het vooruitzicht zoo heerlijk hebben gevonden.’
‘Zeg dat nu niet, dan krijg ik misschien spijt. Maar och! ik geloof nu niet, dat zij er zich zoo in verheugd zou hebben. Haar leven was niet zóó gelukkig, dat zij 't een voorrecht vond, om geboren te worden.’
‘Lieve kind, zoo moet je er niet over denken. Je kunt soms zoo cynisch zijn, liefje.’
‘Vergeet niet, dat ik er ook wel reden toe heb. Mijn vader heb ik nooit gekend en Mama sprak bijna nooit over hem; als klein kind, bij mijn grootouders in Breda, had ik 't ook alles behalve prettig.’
‘Laten we hopen, dat ons kindje 't beter zal hebben. Ik ben tenminste geen officier, 't klimaat hier is goed. Het leven is gezond.... je zult eens zien, hoe aardig je het zult vinden, zoo'n popje te hebben.’
‘Denk je 't heusch?’ vroeg ze zacht, onder den invloed van zijn teederheid.
‘Ja, natuurlijk, alle moeders zijn er dol op. Denk eens even, wat ik voor mijn goede moeder ben geweest....
Een wolk kwam over Clara's gezichtje.
| |
| |
‘'t Zal wel tijd zijn om op te staan,’ zei ze ontwijkend, ‘en te gaan mandiën!’
‘Zou je 't wel doen?’ vroeg hij bezorgd.
Ze proestte 't uit. ‘O! jou malle jongen! Jan, je bent eigenlijk nog niet geschikt om Papa te zijn.’
Ze was nu weer aardig en vroolijk en hij verheugde er zich in, ofschoon het hem toch had gehinderd dat ze telkens over iets anders begon, als hij over zijn moeder had gesproken.
En ze moesten het er toch over eens worden.
Terwijl ze haar benoodigdheden voor de mandi-kamer bij elkaar zocht, zei hij dan ook flinkweg: ‘Vrouwtje, wil jij mijn moeder hier een tehuis aanbieden, of zal ik het doen?....
Ik dacht misschien dat 't beter zou zijn, als 't van jou kant zou komen....
‘Och! maar Jan,’ zei ze boudeerende. ‘Is 't nu heusch noodig, dat je moeder bij ons woont? Ze is een erg goede vrouw, maar ze is toch geen gezelschap voor me.’
‘Je zoudt geen last van haar hebben,’ merkte hij koel op. ‘Mijn moeder is de bescheidenheid zelve.’
‘Als ze bij ons kwam inwonen, zou ik het alles behalve bescheiden vinden.’
‘Maar bedenk toch eens even. Waar zou ze
| |
| |
moeten gaan? Ze kan toch niet alleen in Malang of Soerabaia wonen?’
‘Dat zeg ik ook niet. Ik ben geen monster en ik begrijp heel goed, dat ze bij jou in de buurt zou willen blijven.’
‘Maar je vergeet, dat hier in de buurt niets anders is dan de estate, en dat beteekent natuurlijk bij ons in huis.’
‘Ik weet nog wel een middenweg. Wat zou je er van denken, als we neef Adriaan vroegen je moeder in het huisje van Timah te laten wonen? Dat zou net voor haar geschikt zijn.’
Een schaduw gleed langs den anderen kant van de sampiran, 't scherm, dat in elk Indisch huis den toegang tot de kamers afsluit.
Clara werd doodsbleek, doch zei geen woord en haastte zich naar de bijgebouwen voor haar middagbad.
Toen ze, een poosje later, frisch en netjes, in een linnen japonnetje - haar moeder had haar uitdrukkelijk verzocht niet te rouwen - te voorschijn kwam, vond ze haar ‘schoontje’ en Jan gezellig aan de theetafel zitten.
Jan scheen verstrooid; Majin's gelaat was uitdrukkingsloos, gelijk dat van de Javanen, zelfs in hun hevigste oogenblikken van emotie, is. Alleen schemerde haar huid wat grijs door.
| |
| |
Ze drukte Clara's arm met haar hand.... 't voelde kil aan, door de dunne stof.... vond deze.
Clara had zulk een verschrikkelijken afkeer van inlanders.
Majin merkte niets van den onaangenamen indruk, dien ze op haar schoondochter maakte en zei eindelijk: ‘Jan heb' vertel, ja, Clara? Zoo aardig toch! Ben der vreeselijk blij om, ja? Zoo lief toch zoo kleine kindje. Kassian, die lieve moeder van jou niet meer weet.’
Clara's voorhoofd rimpelde zich. Hoe weinig tactvol toch, eerst van Jan en nu weer van zijn moeder.
En dan nu die hatelijke intimiteit van dat inlandsch mensch en die griezelige aanraking.
‘'t Duurt nog zoo lang,’ zei ze onverschillig. ‘'t Is nog zoo in 't begin.’
‘Doet niks.... 't moet altijd eerst een beetje in 't begin zijn. Jij moet mij alles precies vertellen, ja? Dan ik zal jou wel alles zeggen, hoe jij moet doen. En Jan moet ook oppassen.... vooral niet zuur eten, ja, Jan? Dan krijgt kindje pijn in de buik. En ook niet torren doodmaken en zoo - of andjing tanah of walangs. Als jou vrouw bang is, dan roep jij jongen, ja, of baboe, als jij doet, wordt kindje preed.... Ze bedoelde
| |
| |
wreed - maar dat was dan toch ook een heel moeilijk woord voor een Inlandsche om over heen te komen.
Jan glimlachte; Clara trok minachtend de schouders op en noemde 't bijgeloof en domme bakerpraatjes.
Intusschen had ze zich een kopje thee ingeschonken en Majin gevraagd of zij Jan en zichzelve wilde inschenken.
‘Zeker.... ga jij maar rusten, moet veel rusten, ja? Maar niet te lang, anders word jij stijf en dat is ook niet goed voor kindje....
‘U schijnt er alles van te weten,’ zei ze spottend.
Majin nam 't goedig op. ‘Ja, zeker en ik zal jou wel vertellen.’
‘Ik geloof, dat 't beter zou zijn er met een dokter over te spreken; zoodra je tijd hebt. Jan, moet je eens met mij naar Malang gaan, naar Dr. Verhorst, die heeft een heel goeden naam voor dames. Mevrouw Albers sprak er juist verleden over....
‘Wie - Clara?’ informeerde Majin.
‘Mevrouw Albers,’ herhaalde ze. ‘De vrouw van den administrateur van Banjak Ajer. Zij is verleden jaar ook bij hem geweest. Ze zei, dat 't beste hier in den Oosthoek was, om voor de ge- | |
| |
boorte van een baby in het Ziekenhuis in Malang te gaan.’
‘Ziekenhuis - nee.... kassian! Is toch beter thuis.’ meende Majin, tegen haar gewoonte in, deel aan het gesprek nemende.
‘Och! laten we er nu maar met over spreken,’ zei Clara ongeldig. ‘'t Is om dood-zenuwachtig van te worden. Jan, ga-je straks nog een half uurtje met me wandelen, ik geloof, dat 't lekker frisch zal zijn.’
‘Goed, vrouwtje; ik zal eerst even mandiën. Gaat u dan ook mee, moeder?’
‘Nee.... ik blijf nu stilletjes hier, ja? En ga morgen ochtend naar de roemah besaar om toewan te vragen of ik in het huisje van Timah mag wonen.’
‘Hé, hoe komt u daar zoo m eens op?’ vroeg Clara, schaamrood.
‘Vind beter,’ antwoordde Majin kortaf, maar zoo beslist, dat er niets op te zeggen viel.
Zou ze 't gehoord hebben, toen zij zelve den voorslag deed?
Clara haalde de schouders op. Wat deed 't er ook toe? Majin ging 't huisje van Timah betrekken, dat was 't beste, dan was zij haar met eere kwijt. 't Zou toch ook te erg zijn om, in haar positie, altijd op die bruine tronie te moeten kijken.
|
|