| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Belet vragen.
Majin had intusschen voor de koffie gezorgd; den vorigen dag hadden ze Indisch eten gehad en daar had ze nog wat van opgewarmd voor Jan en voor haar zelve.
‘Toewan, kassian, mocht er niet van hebben, om zoo bedis.’ Alles, wat sterk was, hadden de doctoren hem ten strengste verboden. Hij bromde er geregeld tegen en at er heel dikwijls toch van. Gewoonlijk echter maakte Majin dan iets anders, waar hij heel veel van hield, en dan mopperde hij, omdat zij er zoo in hakte.
Jan at, wat de pot schafte, met zijn gezonden, onverzadigbaren honger van 18 jaar.
En zijn moeder, gewoon aan den tragen eetlust en weinigen trek van Indië, was er trotsch
| |
| |
op en vond het een heerlijk gezicht hem zoo flink te zien eten.
Zijn vader irriteerde het. Hij zelf moest zich zooveel ontzeggen en at 't weinigje, dat hij hebben mocht, met zoo weinig animo, dat 't hem hinderde als een ander zich zoo te goed deed.
En dan, 't materiëele was niet alles!
Marie en Jan schenen 't een verdienste van elkander te vinden, als ze veel aten en keken elkander dan met bewonderende blikken aan.
Trouwens, die twee waren verbazend aan elkaar gehecht! De Kapitein wist niet of hij er zich over verheugen of bedroeven zou.
‘En hoe gaat 't op school?’ vroeg Papa.
Jan haalde de schouders op.
‘Kun-je mij niet fatsoenlijk antwoord geven, kwâjongen?’
‘Nu wat wilt u, dat ik u antwoord, Pa? Wij krijgen toch niet elken dag een rapport. Ik heb van ochtend mijn lessen geleerd, maar mijn vragen van de natuurkunde waren fout, dat is ook zoo verschrikkelijk moeielijk.’
‘Als er nu maar weer geen onvoldoendes op je rapport staan.’
‘Nou, dat zal wel, Pa. Voor de talen heb ik zeker onvoldoende. Al de jongens zijn er veel verder in dan ik.’
| |
| |
‘Nu, hoe komt dat dan? En je zit nog wel met veel kleinere jongens.’
Zonder op 't laatste te letten, antwoordde Jan: ‘Hoe 't komt? Nou.... ze hebben 't veel langer en ook veel beter geleerd. Ik heb toch heusch altijd mijn best gedaan, mijn woord er op.... Pa....
Zeg dat toch niet altijd....
Als 't zoo is....
Je behoeft niet altijd met je woord aan te komen. 't Is of je bang bent niet geloofd te worden.’
Jan at in stilte verder; over zijn leeren was Pa nooit goed te spreken en toch kon hij het niet helpen dat hij wat achterlijk was, en met zijn zestiende jaar, toen hij uit Indië kwam, pas in de tweede klasse H.B.S. kwam te zitten.
En dat was nog met kunst- en vliegwerk, in den vorm van privaat-lessen, gegaan. En bij 't overgangs-examen was hij gezakt en zoo zat hij, met zijn achttienden verjaardag in 't vooruitzicht, in een klasse met jongens van 13 en 14 jaar.
Zijn schuld was 't niet; hij deed zijn best, maar hij ondervond als zooveel anderen, die uit Indië komen, dat het onderwijs in de Koloniën, hoezeer ook verbeterd in de laatste jaren, toch nog lang niet aansluit aan dat in het moederland.
| |
| |
Wat hij worden moest, was nog een open vraag.
Nadat ze alle drie een poos, in stilte, hadden doorgegeten, zei Jan, ‘o! ja, Pa, dat is waar ook, hoe is 't met de commissie afgeloopen? Gek, op school heb ik er aldoor aan gedacht.’
‘Dat had je wel kunnen laten: geen wonder dat je dan een slechte beurt gaf.’
Jan lachte. Als je Pa altijd ernstig op nam, werd 't zoo saai. Zoo, nu en dan deed Jan maar als of hij dacht, dat 't een grapje was.
Hij merkte dus, heel vroolijk, op: ‘En nu vergeet ik het. Maar zeg nu eens, Pa, bent u voor geweest?’
‘Ja, natuurlijk, waarom niet?’
‘Nou.... en?’
‘Afgekeurd.... mag nog niet naar Indië....
‘Woh!’ klonk 't verschrikt van Majin's lippen. Maar ze wist niet of ze 't akelig of prettig vond.
Voor toewan en ook voor haarzelve,, was 't een groote teleurstelling, maar 't was ook heerlijk om bij Njootje te blijven.
Het moederlijk gevoel was toch 't sterkst in haar; ook nu werd 't haar te machtig en haar jongen toeknikkende, kneep ze hem, zoo even, heel hartelijk en vriendelijk in den arm en fluis- | |
| |
terde ze: ‘Toch prettig, ja, Njo? Ma en Pa bij je blijven.’
‘Dat denk je maar,’ bromde de Kapitein.
‘Wat nou, man? vroeg ze.
Wel, 't schijnt dat Holland 't lamste klimaat is voor malaria, ze willen me absoluut naar 't buitenland sturen - voor een maand of zes...
Nou, wel leuk, Pa! Misschien wel naar Davos? Dan kunnen we lekker sleedje rijden.’
Zijn moeder keek hem verwonderd aan. Begreep er niets van, ja?
Zijn vader werd boos: ‘Zeg, kraam jij nu, als-je blieft, geen wijsheid uit, waar je niets van begrijpt. Davos is goed voor longlijders, maar daar heb ik niets mee noodig, en bovendien.... jij hoeft je er niet op te verheugen, want jij gaat zeker niet mee.’
Majin verschoot.... onder haar bruine huid schemerde 't grijs door.
‘Kassian, jij dan alleen, man?’
‘Nee, ik denk er over jou mee te nemen....
‘Njo kan toch niet zoo, in zijn eentje, achterblijven. Hij kan toch niet koken, en je weet, onze kokkin verstaat er niet veel van. Ik moet altijd helpen. Njo kan toch niet.’
Jan lachte.... die goeie moeder toch!
‘Och! zanik toch niet,’ hernam de Kapitein,
| |
| |
vrij boos. ‘Je schijnt me voor heelemaal idioot te houden. Ik weet gelukkig nog, wat ik doe. Ik zal natuurlijk wel mijn maatregelen nemen.’
‘Goed man,’ zei ze, op den haar eigen onderworpen toon, waarin Kapitein Weitinga het: ‘Saja toewan’ van zijn vroegere njaï meende te hooren.
Toen Jan weer naar school was en Majin haar middagslaapje deed, waar ze niet buiten kon, ook omdat het 't eenige uurtje van den dag was, waarop ze zich in haar dierbare dracht, sarong en kabaai, kon steken, begon de Kapitein weer te piekeren.
Hij was nu al twee jaar in Holland en zijn gezondheid was er niet merkbaar op vooruitgegaan. 't Was tobben geweest, tobben en sukkelen zonder einde.
Zijn huisdokter had er al lang over gesproken en dien ochtend hadden de heeren der keurings-commissie het, na hun officiëel onderzoek, herhaald, hij moest voor een poos naar een beter klimaat.
In Indië hadden ze 't ook een paar maal geprobeerd, eerst hadden ze hem naar Tossari gestuurd en toen naar Soekaboemi, beide keeren met negatief succes; toen naar Europa.
Europa beteekent voor repatrieerenden Holland,
| |
| |
liefst den Haag; ze vergeten, dat er nog zooveel andere landen en steden zijn en dat de moerasgrond van hun Kikkerlandje nu juist niet het allergunstigste is voor invaliden.
Ze denken, dat zoodra ze den voet op vaderlandschen grond hebben gezet, alle malaise zal verdwijnen en dat ze zich, gelijk 't op z'n Indisch heet, kiplekker zullen voelen.
‘'t Mocht wat,’ zuchtte Kapitein Weitinga, zijn eigen geval overpeinzende, ‘de heeren van de faculteit rusten niet, vóór ze je de een of andere bad - of tenminste, een luchtkuur laten doen.’ In Indië sturen ze je naar boven en, als dat niet helpt, naar Holland, en in Holland sturen ze je naar 't buitenland.
‘De zaak is, dat ze zelf geen raad met je weten!
En doe - je 't niet, dan trekken ze de handen van je af en laten ze je zelf de verantwoordelijkheid dragen.
En wat moet-je doen, in zoo'n geval? Je kunt je zelf toch niet laten crêpeeren. Je dient je body toch zoo gezond mogelijk te houden. Als je er in eens uit kon zijn, zou 't minder wezen,’ als 't de vraag was van to be or not to be.... waarachtig, als ik er dan niet den brui van gaf.
Maar zoo'n vervloekte koorts ondermijnt je ge- | |
| |
stel, bederft je humeur, maakt je prikkelbaar, kregel, zenuwachtig en je houdt er toch 't leven bij.
Je voelt je ellendig, slap en der is nog te veel kracht in je om dood te gaan. Vriend Hein wil niks van je weten, en genot of pleizier heb je niet meer.’
Hij zou 's middags maar eens naar de Soos gaan en hier en daar eens om raad vragen en informeeren; Indisch-lui genoeg in de Witte.
Daar had je van Dobben, die had indertijd een first-rate praktijk als notaris op Semarang en was ook met een spoed-certificaat naar Europa gestuurd.
Hij was toen dadelijk naar Munchen gegaan en van daar de Beiersche Alpen in; 't was een prachtige kuur geweest; toen hij terugkwam zag hij er uit als Hollandsch welvaren, als een goud haantje.
En na een jaar was hij er heelemaal bovenop; en weer klaar om naar Indië terug te gaan. Maar zijn vrouw en dochters hadden er anders over gedacht; die hadden in den Haag den smaak van 't mondaine leven, van opera's, concerten, Kurhaus.... beet gekregen en bedankten er royaal voor weer naar Java terug te keeren.
En zoo was hij blijven hangen - enfin, de kerel had geld en zijn vrouw, een prachtig, zui- | |
| |
ver Armenisch type, had hem ook een flink fortuin aangebracht. Hij kon 't doen; dat was nog wat anders dan een Kapitein's pensioen.
Maar, wat hij zeggen wou. Op de Soos zou er wel iemand zijn, die hem inlichtingen, prijs-opgaven enz. omtrent zulk een reis zou kunnen verstrekken.
Dat was één ding, waar hij voor te zorgen had, dan een tweede, wat hij met Jan zou kunnen doen?
't Beste zou zijn bij een zijner zusters in huis, de een woonde, sedert een paar jaar, in Voorburg, dat was vlak bij, dan kon hij spoor-scholier worden of met de fiets heen en weer gaan. Die drommelsche jongen had hem natuurlijk al lang een fiets afgezet.
Hij had de vriendschap met zijn zusters en overige familie wel niet zoo druk aangehouden, maar toen hij in 't vaderland kwam, had hij ze toch allemaal met Jan opgezocht.
Zijn vrouw bleef liever thuis bij dergelijke gelegenheden en dat was ook maar 't beste.
Familieziek was hij trouwens niet, maar hij vond toch wel, dat je, in tijden van nood, op elkander diende te kunnen rekenen.
Hij zou dus den volgenden dag tegen de koffie naar Voorburg gaan.
Dien dag zou hij maar thuis blijven; bij nader
| |
| |
inzien had hij toch geen lust in de Soos ook.
Dat komen voor de commissie had hem zoo veel tijd genomen en.... ja, God.... niemand is er luier dan een verlofganger en dat wanneer je, zooals hij, een Indische vrouw hadt, die je nooit eens animeerde en.... daarbij een ongezouten portie malaria-bacillen in je body.
Morgen dus.... of Zondag!
Ja.... betoel, Zondag zou hij met Jan naar Voorburg gaan. En als dat niet lukte, als zijn oudste zuster, die niets dan meisjes had, liever van de onverwachte inkwartiering verschoond bleef, dan zou hij naar Utrecht aan zijn andere zuster schrijven.
Maar zoo ver was 't nog niet.
's Zondags ochtends, toen Jan, volgens zijn gewoonte, in een grijs flanellen pakje zat, met een Singapore jasje zonder kraag - echt lekker! zei Papa op eens: ‘Kom, jongen, maak je klaar, dan gaan we bij tante Hermine in Voorburg koffie drinken.’
- ‘Toe nou, Pa, waarom toch? Ik zit zoo lekker, Zondag is nog de eenige dag, dat ik een beetje thuis kan zitten bij de kachel, en bij de oude vrouw,’ voegde hij er aan toe.
't Eene argument hielp al even weinig als 't andere.
‘Kom, een jongen van jou leeftijd moet niet
| |
| |
zoo laks zijn; mijn vader zou mij geleerd hebben, mij zoo te vertroetelen. Trouwens, toen ik zoo oud was als jij, was ik al lang kadet.’
‘Ja, God, daar komt u nu altijd mee aan. Ik kan 't toch niet helpen, dat uw Pa u zoo veel beter en strenger heeft opgevoed dan de mijne...’
Altijd nog 't zelfde.... precies 't strijdlustige Njootje van vroeger, dat geen onrechtvaardigheid kon dulden en alles durfde zeggen.
Maar wat de Luitenant in zijn kleinen jongen aardig had gevonden, beviel den Kapitein alles behalve in zijn opgeschoten lummel.
‘Ben-je op school ook zoo brutaal?’ vroeg hij onwillekeurig.
- ‘Soms, als 't noodig is,’ antwoordde hij met het phlegma, eigen aan het ras zijner moeder, waarvan hij een flink tikje beet had, gelijk zijn vader 't noemde.
‘Jij gaat je aankleeden en daarmee uit....
Met Pa uit, ja?’ klonk 't dood kalm, maar hij verroerde zich niet.
De Kapitein had lust zich woedend te maken, maar bedacht gelukkig nog bijtijds hoe slecht 't voor hem was en hoe weinig 't hielp.
‘Marie, zeg dien kwâjongen toch te doen, wat ik zeg.’
‘Njo, ajo lekas, doen wat Pa zeg, ja?
| |
| |
Weet toch Pa nog ziek kassian, kan niet velen.... jij zoo.... toe nou.... Jan.’
Jan stond met een geeuw op, rekte zich een paar maal uit, bromde iets van: ‘allemachtig lollig,’ en verscheen, ruim een kwartier later - keurig en gentlemanlyk als iemand, waarin nog de natuurlijke hoffelijkheid der Oosterlingen huist.
Majin keek hem innig aan. Wat een baas toch, die Njo van haar, zoo deftige meneer in 't zwart.
Een blauw of donker pak was ‘zwart’ voor haar.
‘Zal ik Pa in zijn jas hijschen?’ vroeg hij, meer dienstvaardig dan hoffelijk. Door den vormelijken half-caste heen, kwam de Hollandsche kwâjongen vaak voor den dag.
Zijn moeder keek hem verschrikt aan, zoo brani, ja?
|
|