In sarong en kabaai
(1892)–Thérèse Hoven– Auteursrecht onbekend
[pagina 49]
| |
Een avondwandeling onder de tropen.Nadat ik dus - gelijk ik u in mijn laatste causerie vertelde -, hoe bescheiden dan ook, aan 't publieke leven had deelgenomen en een weinig op de hoogte was gekomen der Europeesche maatschappij in Insulinde, wilde ik, ten einde niet eenzijdig te oordeelen, eens wat anders zien; en wel den Inlander als bediende en als dessaman, twee evenveel van elkander verschillende personen als een Haagsche kinderjuffrouw en een Geldersche boerendochter. Voor 't eerste had ik thuis ruimschoots gelegenheid, daar ik er een half dozijn aan 't werk te zetten, en, wat moeilijker is, te houden heb, want de Inlander toch vermoeit zich liefst zoo min mogelijk en is niet gelukkiger dan wanneer hij op een rottanbank kan liggen soezen, of, op zijn hurken gezeten, wat rijst met bedorven visch en Spaansche peper uit een pisangblad kan eten, wellicht gedachtig aan 't gezegde: ‘Hands were made before forks.’ | |
[pagina 50]
| |
Het is aardig, ze hun middagmaal te zien gebruiken. Zij zitten allen in een kring gehurkt, met een stuk van een pisangblad in de hand, waarin rijst is; in hun midden staat een aarden pan, waarin zich de toespijzen bevinden. Beurtelings ziet men de bruine armen zich naar die lekkernijen uitstrekken, om na een paar hapjes weer tot de rijst terug te keeren. Mijn bedienden krijgen ieder 6 ons rijst per dag, wat in de maand 't kleine totaal van 198 pond uitmaakt, dus een kleine 200 pond; waarlijk geen bagatel. Dat eten ze met hun zessen, waaronder een kleine meid is, die slechts de helft krijgt. Bij dat half dozijn zijn drie mannen, nl. de koetsier, de tuinman en de tuinjongen; verder een kokki, een baboe en een bijloopstertje. Dit kind, dat slechts 8 jaar oud is, wordt verondersteld zich algemeen nuttig en aangenaam te maken en iedereen alles uit de hand te nemen. Mij moet ze als een hondje volgen, wat ik vrij vervelend vind. Haar groote, zwarte oogen kijken mij altijd aan als die van een wassen beeld, en nooit verandert de uitdrukking van haar gezicht, onverschillig of ik haar zeg, een glas te halen, iets lekkers op te eten, of een groote spin dood te maken. Ik geloof dat ze 't laatste nog 't prettigst vindt. 't Is tenminste aardig te zien, hoe de Inlanders van kindsbeen af met 't kruipend, vliegend, springend, loopend, fladderend en schuifelend gedierte omgaan. Zij zijn voor niets bang en dooden alles met den blooten voet of gewoon met de vingers. Slechts in drie gevallen maken zij een uitzondering, nl. waar 't een slang, een duizendpoot of een schorpioen geldt. Dan nemen ze een stok ter hand en slaan het dier of liever het ondier dood. Al | |
[pagina 51]
| |
't overige kleingoed uit 't dierenrijk vinden ze aardig. Als Peng, zoo heet mijn miniatuur gezelschapsjuffrouw, niet voor mij bezig is, loopt ze gewoonlijk in den tuin en zoekt ze tusschen 't geboomte of op 't gras naar 't een of andere insekt, dat ze dan in een fleschje doet en nu en dan op haar arm laat kruipen. Als het regent en de tuin te nat is, of als haar werk haar binnenshuis houdt, dan behelpt ze zich met een kakkerlak, waarnaar men in een Indisch huis helaas niet ver behoeft te zoeken. Ik wist in 't begin waarlijk niet, wat ik zag, als ze zoo'n roodbruin monster van onder haar baadje te voorschijn haalde, er een poosje mee speelde en het dan weder heel gemoedelijk in haar hals liet kruipen. ‘Chacun son goût et sa folie,’ dacht ik. Van mijn overige vazallen vertel ik u wellicht eens een volgende maal; heden verzoek ik u mij te vergezellen op een avondwandeling. Zoodra het een weinig koel begint te worden, zoo omstreeks vijf uur, juist als ik bezig ben kokki's menu, dat heel primitief is, wat aan te vullen, klinkt het uit mijnheer's studeervertrek: ‘Vrouw, maak je klaar, dan gaan wij wandelen.’ Denk niet, fair readers, dat ik dan een fraai wandeltoilet aantrek en laarsjes met Louis XV hakken, voorts een minuut of tien voor den spiegel sta, om mijn hoed en voile te arrangeeren, om vervolgens een keuze te doen uit een half dozijn paar handschoenen en een elegant manteltje van gitten of kant om de schouders te slaan. O neen, dan vergist ge u ten eenenmale: ik wasch even mijn handen, verwissel mijn muilen tegen wat wij strandschoenen noemen, kijk of mijn sarong recht hangt en mijn kabaai schoon is en zeg: ‘Klaar!’ | |
[pagina 52]
| |
Mijn man, uitgedost in slaapbroek en kabaai, wacht dan al in de voorgalerij en zóó begeeft het echtpaar zich op weg, ‘sans autre forme de procès.’ Hoeden opzetten? Wel, 't valt ons niet in: de zon hindert ons niet meer en voor de menschen behoeven wij 't waarlijk niet te doen. Wij gaan enkel door de kampongs of dessa'sGa naar voetnoot1) en door de rijstvelden heen, verder langs lanen van bamboe, dat hier een veel grootere hoogte bereikt dan de hoogste boom in Europa, of tusschen pisangaanplantingen in; soms ook wel loopen wij op den spoorwegdijk, maar ofschoon 't er frisch is en men er een ruim uitzicht heeft, is zulk een wandeling een van mijn pet aversions, daar slangen dit terrein mede voor haar avondontspanning gekozen hebben en wij er nu en dan een voor ons uit zien schuifelen. Gewoonlijk verwijderen zij zich bij 't naderen van menschen, doch soms ook houden ze haar siesta en hooren hen dan niet aankomen. Heeft men 't ongeluk den voet op of vlak naast een te zetten en de slapende wakker te maken, dan... is men verloren! 't Zijn vooral de kleine, die 't meest vergiftig zijn. Meestal liggen ze tegen de rails aan gekronkeld, zoodat men ze moeielijk kan zien; 't schijnt dat ze de aanraking van 't koele ijzer prettig vinden. - Ook heeft men er groote kikvorschen, die vol dartelheid tegen u opspringen. Het uitzicht is er anders prachtig, en 't is een waar genot, de duizende tinten der ondergaande zon tusschen 't fraaie gebladerte der palmen te zien. De mooiste boom is ontegenzeggelijk de waringin, die een ondoordringbaar bladerdak heeft en wier takken zich wijd en zijd uitstrekken. Men heeft er bij, die kolossaal | |
[pagina 53]
| |
groot zijn. Dan volgt de tamarinde, ook een mooie boom, vrij wat grooter dan een eik. Ik voor mij verkies echter den ‘Pronk der dalen.’ Als we niet op den spoorwegdijk wandelen, gaan wij, zooals gezegd, door de kampongs, rijstvelden en bamboelanen. Het eerste is het meest interessant; men ziet daar den inlander at home, indien deze uitdrukking gebruikt kan worden van een volk sprekende, dat bijna altijd buiten is. Hun huizen zijn dan ook krotten, van bamboe of planken, soms slechts van 't hout van ruwe kisten gemaakt. Zoo zag ik laatst op een muur ‘Colman's Mustard’ staan en daar naast ‘Chocolat Menier’. Soms ziet men: ‘voor nat te bewaren’, of ‘voorzichtig, glas’, wat mij in 't begin niet weinig verbaasde. Vóór de huizen krioelt het van kinderen, allen even bruin, even schuw en even onbehaaglijk. Soms ziet men er wel aardige gezichtjes bij, doch de afschuwelijke gewoonte, die de moeders hebben, om de gezichten met bedak (rijstpoeder) in te smeren, bederft het guitigste snoetje. Stel u voor een koffiekleurig gelaat, waarover breede witte strepen loopen! 't geheel heeft waarlijk veel van ‘Wiener Melange’. De jongens hebben lang haar, de mannen trouwens ook; de meisjes dragen 't in een kondeh of wrong, die met bloemen en andere versierselen is opgesmukt. Kleederen dragen ze liefst zoo min mogelijk, en zeker niet onder de zes jaar; vooral de jongentjes loopen zoo maar rond; de kleine meisjes dragen een sarong, een baadje en een paar metalen banden om de beenen. Bij rijke inlanders dragen ze halskettingen van gouden munten vervaardigd. De moeders zijn evenzoo gekleed, de vaders dragen hoofddoeken, korte jasjes, meest van gebloemd katoen of sits, en over hun pantalon de onmisbare sarong; ook dragen zij een gordel, waaraan soms een mes hangt. | |
[pagina 54]
| |
Bij elke zes passen, die men doet, treft men een stalletje aan met een verzameling zoetigheden, die u 't hoofd doen afwenden, verder stukken suikerriet, waar de Javanen dol op zijn, vruchten enz. Men ziet er zelfs Engelsche beschuitjes en Zweedsche lucifers. Van Houten's Cacao echter niet, tot mijn groote verbazing. Wird schon kommen! Aardig is 't, de jonge moeders met haar babies in een slendang of sjerp te zien. Ze zijn dikwerf niet ouder dan veertien jaar. Over 't algemeen houden de Javanen, de mannen zoowel als de vrouwen, veel van kinderen, zoolang ze klein zijn; doch zoodra ze een jaar of zes worden, gaat de aardigheid er af en worden ze maar aan hun lot overgelaten. Al heel spoedig moeten ze aan 't geldverdienen gaan. De meisjes worden verhuurd als kleine baboes, evenals Peng, de jongens moeten op de karbouwen passen. Het is eigenaardig, hoe die forsche, logge dieren een kind gehoorzamen, mits het een inlander is; een inlandsche jongen van zeven of acht jaar heeft meer macht over zulk een buffel dan een volwassen Europeaan. Evenals apen een waren afkeer van vrouwen hebben, kan de karbouw geen blanken uitstaan. Ik zal nooit mijn eerste kennismaking met die dieren vergeten. Het was op onze gewone avondwandeling. Wij waren door een fraaie, goed beschaduwde laan gekomen, waar allerliefste kleine vogels zich op de dunne takken der bamboe neerzetten en honderden kevers, veel grooter dan bij ons, rondvlogen. Alles was vreedzaam en rustig. Opeens kwamen we aan een open plek, of juister watervlak, gevormd door 't samenloopen van eenige beekjes. Een luid geplas trok mijn aandacht, en ik ontstelde niet weinig, toen ik een twaalftal groote, grijze karbouwen en famille | |
[pagina 55]
| |
zag baden. Zoodra zij ons zagen, staken ze de koppen op en snoven sterk, alsof ze het gevaar wilden verkennen. Ik vond het niets prettig en kon de gedachte niet onderdrukken, dat ik toch ook liever op 't Kurhaus zou wandelen, dan hier te midden dezer tropische natuurtoestanden. Als gewoonlijk werden de buffels begeleid door kleine Javaantjes, die nu en dan zelf in 't water doken. Later kwam ik tal van karbouwen tegen, zelfs op smalle paden, doch hoewel ik nooit erg op mijn gemak ben, krijg ik niet meer zulk een machtigen indruk als op dien avond. Gedurende 't overige van onze wandeling was ik stil; ik kon den aanblik van die reusachtige dieren, door een kinderhand in bedwang gehouden, niet vergeten. |
|