over mijn eenzaamheid en onbegrepenheid klaagde. Slechts in zooverre is deze periode voor mijn ontwikkeling van beteekenis geweest, dat ik mij destijds grondig in de techniek van rijm en maat ingewerkt heb, iets wat veel van onze jongere socialistische dichters helaas al te zeer overbodig achten.
Als matroos op visscherij en groote vaart wilde ik mijn kameraden voor mijn werk interesseeren. Ze zeiden echter: - Wat heb je nou aan een liedje waar niets in staat en dat je niet eens kunt zingen! In ‘Bakboordslichten’ probeerde ik toen hun eigen leven te schilderen. Soms, zooals in ‘Curaçao’ lukte het, al te dikwijls bleef het nog werk van den man die door het venster kijkt naar de anderen. Het beste waren de liedjes, maar het heeft geduurd tot 1934, eer ik er, in Leon Contran, een komponist voor heb gevonden.
In mijn jeugd heb ik veel dingen willen worden: - genieofficier, architekt, zeeman, koning van de Sahara. Indien er één vak is waaraan ik zelfs nooit gedacht heb, dan is het ‘schrijver’. Ook toen ik later in de politiek ging, had ik niet de bedoeling ‘kunst’ te geven, maar agitatie.
Natuurlijk moet die agitatie goed zijn, wie stottert kan geen goede rede houden. Daarom legde ik mij er op toe mijn werk zoo goed en mooi mogelijk te maken, want voor de arbeiders, die ik mij als mijn publiek wenschte, kan het werk nooit goed genoeg zijn. Mijn inspiratie kwam niet van zelf, maar ik lokte haar, door mij bewust op een bepaald doel te koncentreeren. Was zij er echter eenmaal, dan speelde de muze mij dikwijls parten en liet ik mij verleiden tot artistieke kapriolen en intellektueele saltomortales. Mijn geheele ontwikkeling als schrijver is één voortdurende strijd tegen deze grillige romantiek, één poging om mij begrijpelijk, zuiver en eenvoudig uit te drukken.
Ik wilde geen schrijver worden maar ondervond: - Man glaubt zu schieben und man wird geschoben. Mijn eigen werk dwong mij op wegen die ik, had ik niet geschreven, misschien uit lafheid of luiheid zou zijn ontweken. Schrijven is voor mij