Rondom het boek 1936
(1936)–Roel Houwink– Auteursrecht onbekend
[pagina 172]
| |
De maatschappelijke strijd in de literatuur
| |
[pagina 173]
| |
twijfel lijdt, of iedere bewijsvoering zal hier moeten falen. De versregel uit Pan: ‘Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd,
O poëzie -’.
vindt hier een aangrijpende bevestiging. De normen, die Gorter zichzelf en de dichtkunst in het algemeen stelde, waren ontleend aan de hoogste poëzie aller volkeren en tijden. Alleen wat naar het volkomen sublieme streefde, had zin voor hem. Zijn glimlach om de gewichtig-betuttelende critici kwam voort uit een gevoel van waarlijke superioriteit: geen hunner immers heeft hem ooit gemeten met de maatstaven, die hij zichzelven aangelegd wilde zien. Uit dit laatste boek rijst voor ons een mens op met een ontzaglijke hunkering naar het absolute; iemand voor wien het Marxisme geen causale sociologie was, laat staan een politieke hulpwetenschap, doch een visionaire maatschappij- en cultuur-beschouwing, in welker gloed reeds nu de poëzie gelouterd en verpuurd kon worden, al wist Gorter ook, dat niet het visioen, enkel de realiteit van het socialisme de voorwaarden zal kunnen vervullen voor een nieuwe algemene bloei. Niet alleen van Gorter, ook van Henriëtte Roland Holst werden in 1935 inzichten gepubliceerd over de samenhang van poëzie en maatschappij.Ga naar voetnoot1) Bij haar evenzeer treft vooral het vasthouden aan de literaire normen, trouwens aan déze normen niet alleen. De maning dezer gezaghebbende stem in de verwarring van onze tijd, ook op artistiek gebied, lijkt mij het belangrijkste positieve goed van deze uitgave. In het vrij kleine bestek konden trouwens onmogelijk de zeer vele en veelzijdige vragen grondig worden besproken: de literatuur-wetenschap heeft zich zo geïsoleerd, of zo uitsluitend psychologisch verbonden, dat een sociologische beschouwing eerst na uitgebreide détail-onderzoekingen mogelijk zal blijken. Pogingen in die richting zijn het belangwekkende proefschrift van Mevrouw | |
[pagina 174]
| |
Romein - Verschoor: ‘Vrouwenspiegel’, gewijd aan het moderne verschijnsel van de dames-roman, en de studie van Dr. G. Stuiveling: ‘De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt’, waarin de Nieuwe-Gids-beweging besproken wordt in de veelzijdigheid van haar oorsprongen en haar werkzaamheden, met name de sociale naast de literaire. Henriëtte Roland Holst gaf niet enkel een theoretisch geschrift, zij breidde ook de reeks harer monumentale biografieën uit met een nieuw werk: ‘Rosa Luxemburg’. De heldhaftige pools-duitse socialiste, door haar politieke tegenstanders belasterd en gevloekt, verschijnt hier als een veelzijdig begaafde vrouw, levend in nauw contact met heel het cosmische worden, wier diepste tragedie misschien is geweest, dat de verschillende polaire spanningen van haar persoonlijkheid zich nimmer harmonisch hebben verbonden. Het spreekt vanzelf, dat het waardeoordeel over Luxemburg's leven en werken sterk afhankelijk is van het eigen standpunt: indien de schrijfster deze figuur zou hebben bestudeerd en uitgebeeld vóór zij het Tolstoi deed, waren wellicht enkele critische zinsneden achterwege gebleven, die nu enigszins geforceerd aandoen en meer typerend zijn voor het nederlandse religieus-socialisme anno 1935, dan voor het duitse Marxisme anno 1918. Sober van taal en beelding vertelt Mevrouw Roland Holst over de jeugd, de studiejaren, de politieke arbeid tot 1914, de gevangenschap tijdens de oorlog, tenslotte de laatste oplaaiïng van activiteit in de duitse revolutie en het bestiale vermoordworden van deze groot-menselijke vrouw. De publicatie van enkele brieven vermeerdert de waarde van dit boek nog, dat één voortdurend pleidooi is, om trouw te zijn aan de hoogste doeleinden van het socialisme. Het moedige martelaarschap van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht is in Duitsland gevolgd door het martelaarschap van zovele anderen, bekenden en namelozen. Het in het duits geschreven, ook in onze taal bewerkte, boek van Wolfgang Langhoff ‘De Veensoldaten’, geeft in z'n waardige, waarheids- | |
[pagina 175]
| |
getrouwe beschrijving een vernietigend oordeel over de practijken der Nazi's. De schrijver heeft met bovenmenselijke zelfbeheersing zich onthouden van iedere exclamatie, van iedere felle uiting van verontwaardiging zelfs. Zijn verhaal is pijnlijk objectief, en ruimt een grote plaats in aan enkele sympathieke typen onder de bewakers van het concentratiekamp en aan de ondoofbare energie en humor der zinneloos opgeslotenen en mishandelden. Het feit van dit alles zèlf doorleefd te hebben maakt de stem van den schrijver uiteraard indrukwekkender, en zijn gezag groter, dan het geval is bij de eerste origineel nederlandse roman, die het huidige Duitsland als onderwerp heeft: ‘Vrouwen-gevangenis’ door Eva Raedt-de Canter. In een koele beschrijvingskunst, die zowel naar de stijl als naar de psychologische visie iets heeft ingeboet van de bijzondere qualiteiten, in haar oudste proza ‘Internaat’ en ‘Geboorte’ aanwezig, maar die het daarnà gevolgde werk ver overtreft, vertelt de schrijfster de ervaringen van een jonge communiste, die om haar illegale actie wordt gevangen genomen. Treffend is de veerkracht weergegeven, die de tientallen lotgenoten bezielt, de handigheid om onderling contact te krijgen, de prachtige solidariteit van deze uit zeer verschillende kringen afkomstige vrouwen, de moed om voor de idee te strijden, ook in zulk een volstrekt geïsoleerde omgeving. De episode van de hongerstaking en die van het plotseling vrijgelaten-worden en het doelloos omzwerven daarna, lijken mij de meest geslaagde gedeelten. Als een tekort voel ik, dat de roman eindigt bij de hernieuwde vrijlating, na een tweede tijd van hechtenis, van twee der drie vriendinnen, zonder dat wij aangaande deze derde iets verder vernemen, en zonder dat zelfs de beide vrijgelatenen zich afvragen wat het lot van deze derde kan zijn. Het boek is geïllustreerd met tekeningen van Helen Ernst, die aan de felle schetsen van George Grosz doen denken. Zoals Eva Raedt-de Canter door de uitbeelding van de toestanden onder de in tijd en ruimte nabije duitse dictatuur ons dringend wil vermanen, ons de vrijheid en het recht bewust te | |
[pagina 176]
| |
zijn als de kostbaarste goederen onzer beschaving, zo wil Albert Helman in ‘De dolle Dictator’ de nauwgezette geschiedenis van een vrijwel honderd jaar geleden argentijnse alleenheerschappij doen gelden als een waarschuwing voor het huidige West-Europa. Hij moge in een klein voorbericht mededelen, dat zijn boek niet de tegenwoordige situatie in enige ‘bevriende’ natie betreft, de parallel is niettemin zó onmiskenbaar, dat wij ons soms verbaasd afvragen, of de historische juistheid wel volkomen gehandhaafd kán zijn. Het is een weinig vleiende gedachte, het chaotische Zuid-Amerika van een eeuw terug vrijwel te zien overeenstemmen met ons eigen werelddeel van heden. Het enige bezwaar, dat men kan maken tegen Helman's beschrijving is, dat hij het soms nodig geoordeeld heeft de algemene moraal uit zijn bijzondere feiten apart en nadrukkelijk te formuleren, terwijl voor mijn gevoel juist de zakelijke opeenvolging der gebeurtenissen zelve duidelijker en overtuigender spreekt, dan de abstracte theorie. Twee gedachten resulteren uit dit boeiende boek: dat de dictatuur als zodanig een eigen wetmatigheid heeft, die onverbiddellijk in de richting van méér geweld en méér bloeddorstigheid verloopt, en ten andere: dat ook de nobelste bedoelingen en de zuiverste goede-wil van enkele leidende figuren machteloos ten onder gaan in het gruwelijk mechanisme van het systeem. Totdat een fatale catastrophe de bevolking eindelijk bevrijdt.- Geen buitenlandse historie, maar een stuk geschiedenis van onze eigen bodem heeft Maurits Dekker herschreven, opdat ons volk zich dieper dan ooit indachtig moge zijn, dat zijn volksbestaan op de grondslag der geestelijke vrijheid gevestigd werd. In zijn nieuwste werk ‘Oranje’ heeft hij de periode uitgebeeld tussen het vertrek van Karel V en de komst van Alva. Vreemd genoeg bestond er in ons land over dit belangrijke tijdvak geen epos, in proza noch in poëzie. De Geuzenliederen, uiteenlopend van aangrijpende schoonheid tot minderwaardige scheld- en schendrijmen, vormen het enige verbrokkelde beeld, en nimmer heeft een meesterhand dat opnieuw en gaaf geboet- | |
[pagina 177]
| |
seerd. Dekker heeft de grote greep gewaagd, en met een succes, dat op grond van zijn vroegere werk nauwelijks verwacht kon worden. Ik wil de psychologische scherpte in zijn oudste boeken evenmin miskennen als de sociale documentatie van zijn latere romans, en zeker meen ik, dat zijn merkwaardig talent veel te weinig de algemene waardering heeft gevonden, waarop het een groter recht kan doen gelden dan de meesten van hen, die zich breed in de publieke gunst hebben gekoesterd. Toch is de opmerkelijke betekenis van ‘Oranje’ niet verklaard, als men heeft vastgesteld, dat Dekker's capaciteiten op psychologisch èn sociologisch gebied hier uiterst gelukkig samengaan en elkander aanvullen bij de uitbeelding van Willem van Oranje, Egmond, Granvelle en anderen, èn bij de beschrijving van de groeiende spanningen in de verschillende delen der volksmassa. Een aangeboren talent voor historische studie, zoals sinds Bosboom-Toussaint geen onzer auteurs bezeten heeft, blijkt Dekker's bijzondere gave te zijn, en tevens het talent om, zonder romantische kunstgrepen, de oude gebeurtenissen en gestalten tot nieuw leven te wekken, in een proza dat stilistisch misschien geen uitzonderlijke qualiteiten heeft, maar evenmin op pretentieuze wijze mislukt. Dit laatste moet men wèl vaststellen betreffende het eerste gedeelte van David de Jong's roman-debuut: ‘De Stenen Doolhof’. De geschiedenis van Amsterdam sinds 1880 vormt de levende achtergrond van enkele individuele levens, die in zekere zin typerend zijn voor hun generaties. De tijdperken van omstreeks 1880 tot 1900 en van omstreeks 1900 tot de oorlog, uiteraard aan den schrijver niet anders bekend dan uit beschouwingen, statistieken en brochures, zijn hem minder duidelijk voor de geest komen te staan, dan nodig is om de uitbeelding kleurig en overtuigend te maken. Een enigszins krampachtige stijl, vol geforceerde beeldspraak en met een overmaat van al te kortademige zinnetjes, maakt de lezing vermoeiend en laat geen gave indruk na. De tweede helft van het boek, spelend in de laatste vijftien jaar, behoort tot het zelf- | |
[pagina 178]
| |
doorleefde: zó zeer onderscheidt dit gedeelte zich gunstig van het voorafgaande, in stijl, in karakteropbouw, in plastische kracht, dat men nauwelijks geloven kan met werk van één persoon te maken te hebben. Wat ook in ‘Partij remise’ van Jef Last reeds trof: het ten slotte niet slagen van den auteur in zijn enorme taak om de gehele maatschappelijke ontwikkeling der laatste halve eeuw weer te geven, blijkt hier opnieuw. Wellicht is dat tijdvak nog te dicht bij ons eigen bestaan om reeds objectief de verschillende samenhangen en ontwikkelingen te kunnen onderscheiden en beschrijven. Wie een aantal facetten dezer periode politiek belicht wil zien, doet goed de verzamelde artikelen van Troelstra te lezen, gekozen en ingeleid door zijn vroegeren particulieren secretaris Dr. H. Wiardi Beckman.Ga naar voetnoot1) Ondanks een uitvoerige locale documentatie is ook Cor Bruijn in zijn weergave van de socialistische sfeer van voor de oorlog niet overtuigend geslaagd. Zijn stijl in ‘Een zakkennaaier grijpt naar het geluk’ is nog geheel uit de school van het naturalisme en herinnert bijv. aan Van Hulzen. De inzet van deze roman, met het melodramatische motief van een jong kind, dat niet op zijn werkelijken vader maar duidelijk op een vroegeren minnaar gelijkt - een motief, dat pathetisch in De Jong's Evangelie van de Haat, cynisch in Top Naeff's Letje voorkomt - is breedsprakiger dan ons aanvaardbaar lijkt. Het middengedeelte, het vreugdig opgaan der arbeiders in de groeiende socialistische beweging, heeft ontroerende passages. Het einde: de spanning bij de steeds meer aandringende oorlogsdreiging, de wanhoop om het verzaken der internationale solidariteit en het overvloeien van de hoofdpersoon in een tragische waanzin, reikt in zijn opsommende feitelijkheid lang niet aan de hoge ernst van dit mensheidsnoodlot. Het uitbeelden van de fatale ondergang van miljoenen in de ondergang van één enkeling, is beter gelukt aan E. de Nève in ‘Muziek voorop’. Behalve Schoup's ‘In Vlaanderen heb | |
[pagina 179]
| |
ik gedood’ was er in onze taal - begrijpelijkerwijs - geen oorlogsroman geschreven. De tijd, dat de uitbeelding van frontervaringen internationaal een diepe indruk scheen te maken, ligt reeds enkele jaren achter ons. Het knappe van De Nève's werk is allereerst, dat het niet als te laat aandoet, niet ook als herhaling van overbekende motieven. De persoonlijke verdrietigheden van den kleinen Parijzenaar en zijn oorlogs-heldendom-uit-angst grijpen psychologisch sluitend in elkander. Zijn branie is verkapte lafheid, zijn doodsverachting wezenlijk lévensverachting, omdat zijn huwelijk langzaam te gronde gaat. Het mislukken dezer liefde, door trieste prestige-politiek, door eigendunk en achterdocht, door het steeds te laat zijn met een klein beetje goede wil en gezond verstand, wordt, door de causale verbinding met de wereldoorlog, tevens tot symbool daarvan - zinnebeeld van een mensheid, die bij gebrek aan vertrouwen, zakelijkheid en samenwerking in een fatale zelfmoord eindigen moet. Dit levensbeeld is evenmin typisch frans als de nieuwe roman van Jef Last: ‘Een huis zonder vensters’, spelend in het Parijs van heden. Uitermate knap heeft de schrijver de sferen getypeerd waarin hij zijn hoofdpersonen doet leven: het parijse artiesten- en arbeidersmilieu tijdens de crisis, het onbenullige burgerlijke bestaan der deftige dames; doch ook de stemming in Marokko, zowel bij een gestudeerden Mohammedaan, als bij een fransen immigrant. Eigen reisherinneringen zijn op harmonische wijze in deze gedeelten verwerkt, zoals eigen levenservaringen weergegeven zijn in de beschrijving der moderne pogingen tot proletarisch-propagandistische kunst, waarvan hij succes en mislukking uitbeeldt. Zoals in ‘Zuiderzee’ een der opmerkelijkste trekken de blijkbare voorkeur was van den communistischen auteur voor den calvinistischen urker visser, wiens somberste voorspelling hij tot toekomstige werkelijkheid maakt, - zo is in ‘Een huis zonder vensters’ opnieuw het innerlijk dualisme merkbaar van dezen actieven West-Europeaan, die de contemplatieve rust van | |
[pagina 180]
| |
het Oosten weergeeft met een zó van weemoedig heimwee doortrilde objectiviteit, dat wij de eindconclusie: de geestelijke gezondheid van het strijdende west-europese collectivisme, wèl aanvaarden als laatste woord van één der romanfiguren, niet als laatste waarheid van den schrijver.
* *
Proza, uitsluitend proza. Geen bundel socialistische gedichten van enige betekenis is te vinden in de literaire oogst van het laatste jaar. Aan Gorter's hoge normen gemeten, is er dus eigenlijk niets gepresteerd, dat vermelding verdiende. Doch vergeleken met de contemporaine literatuur in Nederland en zelfs buiten onze grenzen, heeft de besproken reeks romans zeker zijn waarde. Als kultuurspiegel allereerst, als factor in de sociale strijd onzer dagen eveneens, als literaire belofte vaak, als artistieke vervulling een enkele maal. Wij kunnen dankbaar zijn om de schoonheid die zij vonden, zonder echter één ogenblik te vergeten hoe dringend nodig het is, dat juist de maatschappelijk-gerichte auteur de hoogste normen indachtig blijft. Indien hij ten prooi valt aan het verderfelijk vervalsen der waarden, dat het tragische kenmerk is van onze verwarde periode, hoe zal dàn zijn werk een kracht ten goede kunnen vormen, die een nieuwe beschaving mee voorbereidt? | |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:GARMT STUIVELING. Geboren in December 1907. Na de H.B.S. en aanvullend Staatsexamen, student in de nederlandse Letteren te Groningen. Gepromoveerd 1934. Werkzaam aan de afdeling Onderwijsstatistiek van het Centr. Bureau voor de Statistiek 1932-1934. Sinds 1935 leraar te Hilversum. Publiceerde een aantal brochures op sociaal gebied; twee spreekkoren en verschillende literair-historische studies; is literair-critisch medewerker aan het weekblad ‘Tijd en Taak’. Werken: Elementen (gedichten, 1931; tweede druk 1936). Verzen van Nu (sonnetten, 1933). Versbouw en ritme in de tijd van '80 (Dissertatie, 1934). De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt (1935). In voorbereiding: Erasmus, Spel van het Humanisme (verschijnt zomer 1936) Tegen de stroom (gedichten, verschijnt najaar 1937). |