| |
| |
| |
Over Nederlandsche detectiveromans
door Ben van Eysselsteijn
Op gevaar af het leelijk aan den stok te krijgen met hoogst fatsoenlijke uitgevers en niet minder eerzame auteurs, zou ik willen beginnen met te wijzen op de overeenkomst die er bestaat tusschen den detectiveroman en...... pornografie.
Schrik niet, schrik niet, verontwaardigde lezer, ge behoeft bij deze woorden geen rheumatischen scheut te voelen op de plek waar uw brave Hollandsche degelijkheid en gecultiveerdheid het gevoeligst is. Want - stem mij toe: het is juist ons gevoel voor degelijke gecultiveerdheid dat ons allen (ik zonder alleen ú persoonlijk uit!) ertoe brengt den detectiveroman naar zijn opwinding en boeiende spanning het liefst te savoureeren in eenzaamheid en u betrapt en zelfs lichtelijk beschaamd te gevoelen als uw gecultiveerde kennissen op uw divan neerploffen, en al pratende over Gerard Walschap, of het laatste genie Vestdijk, onder de kussens een haastig weggemoffelde Van Dine of een Biggers te voorschijn halen.
Ziedaar de heele vergelijking. Verder gaat zij niet: - van beide genre's bestaan méér lezers dan de lezers zelf willen toegeven.
Het is een hoogst merkwaardig verschijnsel dat men zich voor het lezen van detectiveromans in bepaalde kringen een beetje schaamt.
Komt dit omdat het overgroote deel inderdaad vrij rommelig en stuntelig geschreven is, omdat de meesten vrijwel geen niveau hebben en juist dit soort een grooter aftrek vindt dan de betere verhalen en romans in de speurdersliteratuur? Het is zeker dat de groote ‘men’, zonder veel onderscheidingsvermogen detectiveromans leest; groen en rijp, slecht en beter... alles door elkaar. Het groote publiek toont weinig kieskeurigheid waar het deze soort auteurs en boeken betreft.
En toch zijn er detectiveromans geschreven die in hun genre ware meesterwerken zijn en die men ternauwernood onder ‘ontspanningslectuur’ rekenen kan, zóó hoog zijn de eischen die zij den lezer stellen aan intelligentie, scherp doorzicht en
| |
| |
zelfs aan ontwikkeling. Naar hun vorm en inhoud zijn deze boeken een ontspannende inspanning geworden, zooals b.v. na een dag van zwaren, nerveuzen dagarbeid, des avonds een moeilijk schaakprobleem voor den waren schaker een ontspanning beteekent.
Zelfs daar waar zij met minder vernuft werden geconcipiëerd en geschreven, kunnen zij door een raak psychologisch inzicht, den aard van het onderwerp of de wijze van behandeling, zeker de vergelijking doorstaan met heel wat z.g.n. ‘literaire’ werken die vrij wat meer pretenties en vrij wat minder kwaliteiten bezitten.
Ondanks alles blijft bij velen de gêne voor den detectiveroman bestaan. Volkomen ten onrechte. Want ook in deze ‘soort’ heeft men kaf onder het koren en...... koren onder het kaf! Het volgende is geen fabel: een bekend jong dichter dien ik voor het eerst ontmoette, kreeg een kleur als een boei, toen ik in een zijner stoelen een detectiveroman vond. Het zou het boek van een huisgenoote zijn - zeide hij. Hij had het voorkomen van iemand die op een alleronaangenaamste wijze ontmaskerd werd, en toen ik hem nadrukkelijk verzekerde dat auteurs als S. Van Dine en Earl D. Biggers m.i. alléén door ontwikkelde en intelligente lezers ten volle gewaardeerd konden worden, bleef een weifelend wantrouwen in mijn woorden duidelijk zichtbaar. Om hem geheel gerust te stellen vertelde ik hem, dat ik zelf enkele detectiveromans geschreven heb, die ook in het buitenland gelezen worden. Daarmede bereikte ik echter alleen dat ik niet hèm geruststelde, maar mijzelf als literator in zijn oogen voorgoed verdacht maakte.
* *
De detectiveroman is overigens uit de ‘Groote literatuur’ ontstaan. In zijn ‘a Century of detectivestories’ wijst G.K. Chesterton daar nog eens op in de rangschikking van zijn stof. Op een bepaalde manier heeft de ‘sensatie-literatuur’ altijd bestaan maar de moderne ‘criminalroman’, de eigenlijke
| |
| |
speurderroman vindt zijn geestelijken vader in een Amerikaan. (‘Natuurlijk!’ zult ge zeggen.) Maar waarlijk geen philister en handige sensatie-maker. Het was Edgar Allan Poe, de schrijver van de beroemde fantastische vertellingen, de door Baudelaire zoo vurig bewonderde, die in zijn ‘The purloined letter’, de moord in de rue Morgue enz. eigenlijk de basis legde voor den lateren speurderroman, die in Sir Conan Doyle een wereldpopulariteit zou krijgen. De oude legendarische helden van ridderepos en volkslied herleefden in den held van de moderne legende. De éénige legende van onzen tijd, zoo ongeveer drukt Chesterton zich uit: Sherlock Holmes. Hij staat in Conan Doyle's boeken op als de ridder uit den tijd van electrisch licht en techniek. Hij is de onsterfelijke die als King Arthur leefde in Engeland, als de Cid in Spanje, als Siegfried in Duitschland, de Paladijnen van Charlemagne in Frankrijk...... tot in de dagen van Walter Scott's befaamde ridderromans. Hij is het - nu weer in Bakerstreet teruggekeerd, ietwat magerder, ietwat puntiger, ietwat minder romantisch van allure, maar minstens even heroïsch, al heeft hij zwaard, schild, harp, lans en paard verruild tegen pijp, tabak, viool, browning en...... een taxi.
Met Sir Conan Doyle's Holmes-serie zet de detectiveroman eigenlijk pas goed in. Het metaphysische, dat bij Poe trouwens toch meer décor dan ervaring van een occult gebeuren blijft en dat in zijn detectiveverhalen het minst aanwezig blijkt, schrompelt bij Sir Conan Doyle, in een zijner beste boeken inéén tot een - zij het dan ook suggestieve - legende op den achtergrond (‘De Hond van de Baskervilles’.)
Doyle heeft onmiddellijk den bouw van zijn nieuwe romansoort klaar en duidelijk voor zich gezien. Hij combineerde twee schijnbaar tegenovergestelde eigenschappen: hij beschikte tegelijkertijd over een fabelachtige fantasie en een meedoogenlooze nuchterheid. En tevens was zijn wijze van romancompositie precies tegenovergesteld aan de tot dusver gebruikelijke: - hij concipieerde zijn werk als het ware aan het einde,
| |
| |
bouwde naar voren toe en eindigde tenslotte: bij het begin. Dit is geen paradox al klinkt het verdacht paradoxaal. Het is: een feit. De schrijver van den detectiveroman begint met voor zichzelf de feiten te construeeren, schuift dan de schijnverdachten als coulissen vóór den dader, laat zijn acteurs gelegenheid naar links en rechts ‘op’ en ‘af’ te gaan door handig geconstrueerde slingerpaden, zoodat het publiek van uit de zaal - om eens in tooneeltermen te spreken, niét ziet en niet wéét wat achter de décor's verborgen blijft en de auteur tevens de regisseur is die op de handigste manier en precies naar eigen willekeur bij open doek kan changeeren.
Of om een ander beeld te gebruiken: de tuinarchitect die een doolhof bouwt, weet precies hoe hij zijn paden leggen zal. Hij bouwt zeker niet op goedgeluk af zijn heggen, in de hoop dat hij - God zegen den greep - den boom wel eens bereiken zal.
Zoo heeft ook de auteur van detectiveromans zijn constructie tot in détails vastgelegd en weet hij dus - om het eens zeer simplistisch te zeggen - precies wie de moordenaar is, op het moment dat hij aanvangt zijn boek te schrijven. Doyle en zijn navolgers deden dit allen. En zoo speurde de scherpzinnige Sherlock Holmes, martelde hij zijn hersens en dampte hij kilo's tabak...... op zoek naar een dader dien Doyle aan het slot al voor hem had klaar liggen, keurig geboeid en met het vonnis in zijn zak.
Van Doyle's tijd af heeft de speurder als literaire persoonlijkheid de wereld veroverd. Wij zullen hem niet volgen. Iedereen kent hem. Bij den weinig kieskeurigen sensatiejager Oppenheim, bij den handigen veelschrijver Edgar Wallace en tenslotte in het fijn-humoristische: de dikke chinees Charley Chan van Earl D. Biggers en in het hoogst gedistingeerde: de boudeerende dandy Philo Vance bij S. Van Dine.
En nog steeds gaat hij voort.
Hij is nog krachtig en zal vermoedelijk heel oud worden, al beweren booze tongen dat hij z'n beste jaren achter zich heeft. Per saldo: als ridder heeft hij ook een paar eeuwen
| |
| |
versleten! Neen: ik geloof nog niet dat hij z'n haren behoeft te verven. Voorloopig is en blijft hij: - de oude romantiek in een plus fours van moderne zakelijkheid.
* *
Ook in ons eigen land heeft de speurder al lang zijn entree gemaakt. Maar lang niet altijd even gelukkig. Dat de constructie (dus: de ave-rechtsche constructie) van den detectiveroman meer langs de wegen van redelijke en logisch opgebouwde complicaties moet gaan dan langs de grillige rotsvalleien der fantasie is duidelijk. Maar veel Hollandsche auteurs vergeten dat. Zij zoeken hun kracht meer in hypnose, stomme toevalligheden (die wel bij de politie maar nooit bij den romandetective een rol mogen spelen!!!) magnetische en telepathische dolken, valluiken, ondergrondsche gewelven en geheime deuren. Dat is geen speciaal Hollandsche eigenschap. Het is een speciale eigenschap van alle middelmatige en minder dan middelmatige detectiveroman-auteurs. Maar daar wij meestal uit het buitenland alleen de best-sellers en dus in den regel de betere werken krijgen (ik geloof wel dat Engelschen en Amerikanen dit genre op een betere manier lezen dan veel Nederlanders) merken wij van het groote percentage middelmatigheden uit het buitenland niet veel, en bespeuren we dus onze eigen gebreken des te sterker.
Toen ik aannam dit artikel te schrijven en mij tot lezen zette, wist ik niet dat er in ons land zooveel detectiveromans geschreven waren. Maar nadat ik een tijdlang me geoccupeerd had met den meest ellendigen, miserabelen, stunteligen, ordinairen, prulligen rommel, dien ik óóit in m'n vingers gehad heb, liet ik de idee om eenigszins compleet te zijn met een diepen zucht van verlichting varen en besloot mij alleen te bepalen tot die welke mij in de Nederlandsche speurders-literatuur van niveau bleken. Daartoe behooren alle boeken die ik hierachter opnoem. De lezer zal er wellicht een enkel missen. Laten we dan afspreken dat ik juist dat boek niet gelezen heb en dat het
| |
| |
niet behoort tot bovengenoemde serie adjectiva. Over smaken valt weliswaar niet te twisten. Maar over een niét gelezen of menschelijkerwijs vergeten boek: nog minder. En het staat u natuurlijk vrij alle boeken niet goed te vinden die mij in hun soort geboeid hebben. Want om spanning gaat het. In het detective-genre is maar één zonde die nimmer vergeven zal worden: - verveling!-
* *
De eerste detectiveschrijver in ons land, althans één der eersten en zeker de eerste die op groote schaal gelezen werd, was Herman Middendorp. Hij beschikte over fantasie en geest, ook al werkte hij hier en daar nog al eens met grof geschut waar mitrailleurvuur voldoende zou zijn geweest. In ieder geval, hij sloeg in - en vele onzer lezers zullen zich zijn boeken nog herinneren uit de Crompton-serie: ‘De Groene Cirkel’ (één van de bekendste!); ‘De misdaad bij het Roode hek’; ‘De verdwenen documenten’; ‘Het geheim van Cuba’; ‘Het Mysterie van Mont St. Jacques’; ‘Het Slot aan de Amblève’; ‘Het Spaansche goud’ enz enz. Boeken die opgang maakten, die druk besproken werden, die men verslond - en - die men voor het eerst de moeite waard vond te lezen naast de bekende speurdersromans die vertaald van de wereldmarkt kwamen. Want deze vergelijking moet het genre kunnen doorstaan. Dat wil niet zeggen dat zij niets ‘eigens’ mogen bezitten, maar dat eigene moet een vergelijk met het ‘wereldproduct’ in eigen voordeel versterken. Alleen dan heeft het recht van bestaan.
Een tweede auteur van Nederlandsche detectiveromans die dit ‘eigene’ in den zin van Hollandsche gemoedelijkheid en burgerlijke degelijkheid op opvallende wijze bezat, wiens boeken dan ook tot op heden verslonden worden en die wij nog altijd de schrijver van speurdersromans in ons land kunnen noemen is de schepper van de beroemde G.G.-serie met Geoffrey Gill en Mr. Hendriks: - Ivans.
| |
| |
Men kan gerust zeggen dat Ivans de meest populaire schrijver is geweest. Iedereen kende hem. Althans: zijn boeken. Hij zelf: Mr. I. van Schevichaven leefde langen tijd vrij veilig verborgen achter zijn pseudoniem. Ivans is buitengewoon productief geweest en zijn boeken werden het een na het ander gelezen door een enormen kring. Tot op het laatst van zijn leven behield bij een nieuw verschenen werk van zijn hand het slagwoord ‘De laatste Ivans’, waarmede de uitgever Geoffrey Gill en consorte aankondigde in boekhandel en kiosk zijn suggestie op het publiek. En nog wordt hij gelezen. Ik geloof dat er maar weinig Nederlanders zijn die ‘De Man uit Frankrijk’; ‘Het Spook van Vöröshegy’; ‘De Man op den Achtergrond’; ‘Aan den Rand van het Bosch’; ‘De Schaduw’ en zooveel andere bekende boeken uit een serie van ruim veertig niet gelezen hebben.
Merkwaardig heb ik van Ivans altijd gevonden dat hij stokstijf volhield, dat hij zijn werk niet van te voren verstandelijk en logisch opbouwde. Ivans verklaarde... geïnspireerd te zijn. Niemand kon nieuwsgieriger zijn naar den afloop van zijn romans als hij zelf terwijl hij schreef - heeft hij eens in een interview in de ‘Groene Amsterdammer’ verklaard: Van die cerebrale bouwmethodes hield hij niet. De inspiratie was je ware. Zijn liefste boeken uit het eigen werk waren al schrijvende, geïnspireerd op een bepaald landschap waarin hij meestal zijn vacantie had doorgebracht en dat hij dus kende, tot stand gekomen. (Ivans is ook zeer veel vertaald en is ook buiten onze grenzen een veelgelezen detective-auteur.) Ik weet niet welke boeken Ivan's liefste boeken waren, maar sinds ik dit las vrees ik dat ze niet z'n sterkste zullen zijn. Voor de rest heb ik niet kunnen uitmaken of de schrijver met z'n theorie van ‘begin-maar-te-schrijven’, zichzelf of z'n lezers, of èn zichzelf èn z'n lezers voor den gek gehouden heeft.
Na Ivans heeft Ivans' uitgever een nieuwen schrijver gepousseerd:
Havank, die een Silvèreserie op touw zet met den Franschen
| |
| |
detective Silvère als held, onder het slagwoord ‘Havank is nog beter’. ‘Het Mysterie van St. Eustache’ is nummer één van deze serie, ‘Het Raadsel der Drie Gestalten’ wordt nummer twee. Het Mysterie van St. Eustache speelt in een romantisch décor: het kasteel van den bendeleider Samuel Goldstream, een roofridderslot van het zuiverste water: met spoken en legenden en geheime gangen waarin de burchtheer zelf belaagd wordt zoodat zijn gewezen vijand hoofdinspecteur Silvère hem tenslotte moet komen helpen. Een gehéél, bont als de omslag waarmee het boek versierd is. Echter zal het gezegde ‘Havank is nog beter’ niet op Ivans moeten slaan, maar... op Havank's tijdgenooten ook over de grenzen. Geen makkelijke taak! We zullen zien of Havank aan de gestelde verwachtingen zal beantwoorden.
Een andere serie speurderromans die zeer de aandacht trekt, is die van den bekenden auteur Mr. A. Roothaert, schrijver van het populaire ‘De Big van het Regiment’, dat stof opleverde voor een onzer Nederlandsche Films. Zijn boeken die van een waarlijk meesterlijken verteltrant getuigen zijn boeiend en knap geschreven: ‘Spionnage in het Veldleger’; ‘Onbekende Dader’; ‘Chinesche Handwassching’ en ‘Onrust op Raubrakken’. Ze zijn raak in hun milieu-schildering. Typisch Amsterdamsch, typisch plattelandsch, typisch Antwerpensch Vlaamsch waar de schildering dat eischt. Bovendien bezitten zij levendigheid, fantasie en spanning, terwijl ook het moderne uiterlijk met knappe, suggestieve fotomontage de aantrekkelijkheid verhoogt. We treffen in deze boeken aan Piron, Berkhage en Arloff een drietal dat in ons land heel wat vrienden gekregen heeft en ongetwijfeld nog krijgen zal.
J.T. de Meesters heeft een tweetal romans gepubliceerd als de eerste uit de ‘B. en T. Detective-serie’ die voorloopig bestaat uit ‘Straperlo’, ‘Memento Mori’ en E.B. van Haeghe ‘Mist over Brugge’.
Een vlot geschreven, boeiend boek is ook ‘De moordzaak zonder toeval’ door William Descot (tóch een Nederlander).
| |
| |
Het verhaal van den doodgeschoten notaris Verheul aan wiens heengaan meer vast zit dan men aanvankelijk denkt, een chaos van verwarring waarin de sympathieke Contrabas en zijn adjunct van Kooten met kracht en energie orde gaan scheppen. Een sterk gebouwde en spannend geschreven speurdersroman van de goede soort, met tempo, een alleraardigste toepassing van de Haagsche sfeer en een stimuleerend advies aan den lezer. Een trouvaille!
Ook Jan Apon dient met onderscheiding genoemd te worden. Zijn ‘Paniek op de Miss Brooklyn’ dat deels op een schip, deels aan de Rivièra speelt, is algemeen bekend en behoort terecht tot de veel gevraagde detectiveromans uit eigen land. Ook ‘Een zekere Manuel’ dat op een kasteel in Sicilië speelt, heeft sterk de aandacht getrokken. Apon behoort tot de veelgelezen auteurs die zich op het terrein van de speurdersliteratuur hebben gewaagd.
Verder is in de najaarsaanbieding 1935 eveneens een detectiveroman van beter niveau verschenen, die zich zeer gunstig onderscheidt van het gros, ik meen: F.R. Eckmar's ‘Een linkerbeen gezocht’, een boek dat vlot en suggestief geschreven werd, dat men in één keer wenscht uit te lezen en dat men niet licht halverwege uit handen legt. De Hollandsche sfeer is knap weergegeven. De lotgevallen van Commissaris Wiebe Poesiat, Inspecteur Boyarski, en Hoofdcommissaris de Graaf bij den moord op v.d. Speyaart, in het Amsterdamsche concertgebouw houden u vast!
* *
Ook auteurs wier naam - buiten het detective genre - reeds in onze literatuur bekend zijn, hebben zich aan de waarlijk niet geringe opgave van een detectiveroman gewaagd.
In dit verband noem ik de zoowel van het cabaret als van onze literatuur bekend geworden schrijfster Mevrouw Willy Corsari, die haar omvangrijke oeuvre heeft aangevuld met enkele (met haar gewone routine en wel zéér vlotte talent
| |
| |
geschreven) detectiveromans: ‘De onbekende medespeler’ (spelende in de Berlijnsche filmwereld, ook in het Duitsch vertaald); ‘Binnen drie dagen’; - ‘Het Mysterie van de Mondscheinsonate’, waarmee de schrijfster den tweeduizend guldenprijs won, uitgeschreven door ‘de Haagsche Post’, later verfilmd door Loet C. Barnstein (regie Kurt Gerron), waarvan kort geleden een editie met filmfoto's verscheen en tenslotte, in samenwerking met den dichter en romanschrijver Jan R.Th. Campert ‘Klokslag twaalf’, spelende in de Haagsche kunstenaarswereld. Jan R.Th. Campert schreef op zijn beurt weer in samenwerking met den Tooneelschrijver Ben van Eysselsteijn ‘Het Chineesche Mysterie’ welke laatste (schrijver van dit artikel) nog een tweetal detectiveromans op zijn naam heeft: ‘Het Raadsel van den Dertienden December’ en ‘Romance in F. Dur’.
| |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:
BEN VAN EYSSELSTEIJN, journalist en letterkundige, redacteur van de ‘Haagsche Courant’ te 's-Gravenhage, schreef o.m. de volgende werken: ‘Om 't Hooge Licht’ (verzen); ‘Van de Bevrijding der Ziel’ (novellen); ‘Zeven Fantomen’ (novellen, met illustraties van Hein von Essen); ‘Goethe en zijn kring te Weimar’ (studie). Het meest maakte deze auteur naam als tooneelschrijver. Hij schreef achtereenvolgens: ‘De Duivel op Aarde’ gespeeld door het Rotterdamsch Hofstadtooneel te den Haag, de Geogr. Studententooneelver. te Utrecht, het Vlaamsche Volkstooneel te Brussel en het Landestheater te Brünn, ‘De Vliegende Feeks’ gespeeld o.m. door het Rotterdamsch Hofstadtooneel, het Vlaamsche Volkstooneel en het Nationale Staatstheater te Praag; ‘Het een of het Ander’ en ‘De Gendarm van Europa’, o.m. gespeeld door het Vlaamsche Volkstooneel en ‘Château de Bersac '12’ o.m. gespeeld door de Rotterdamsche Studententooneelvereeniging.
Ben van Eysselsteijn schreef ook een drietal detectiveromans: ‘Het Chineesche Mysterie’ (in samenwerking met Jan R.Th. Campert); ‘Het Raadsel van den Dertienden December’ dat ook in het Duitsch en Hongaarsch verscheen en ‘Romance in F. Dur’ dat ook als feuilleton in verschillende Duitsche dagbladen verscheen.
|
|