| |
| |
| |
Protestantsch-christelijke lectuur en literatuur in 1935
door P.H. Muller
De onderscheiding, welke onze titel treft tusschen lectuur en literatuur is met betrekking tot de Prot. Chr. romans en verhalen vooral hierom noodzakelijk, wijl ze aanwijst, dat al, wat in genoemd rayon verschijnt, niet met dezelfde maat gemeten mag worden. De verhalende lectuur zonder literaire pretenties vormt ook in 1935 een flinke stapel, waarbij vergeleken de zuiver literaire voortbrengselen, die er aanspraak op maken, kunstproducten te zijn, verre de minderheid vormen. De onderscheiding duidt ook aan, dat Protestantsche Christenen zèlf critisch staan tegenover wat de auteurs onder hen laten verschijnen. Wie zoo dwaas is, Prot. Chr. Nederland nog altijd te beschouwen als kunst- en vooral als literatuur-‘feindlich’ dient zich van die critische houding, vooral der jongeren, een indruk te vormen door na te gaan, wat in de diverse week- en maandbladen over kunst en literatuur wordt geschreven en gedacht en hoe er over wordt geoordeeld. De essayisten van Opwaartsche Wegen, De Werkplaats, Alg. Wbl. voor Chr. en Cult., Woord en Geest, Stemmen des Tijds, De Reformatie en Calv. Wbl. staan allerminst met den rug naar tijd en tijdsgebeuren gekeerd en behouden daarbij open oog, voor de eischen welke aan de literaire voortbrengselen uit eigen kring dienen te worden gesteld. Vandaar, dat de onderscheiding tusschen literatuur en lectuur door hen voortdurend wordt in 't oog gehouden en geaccentueerd.
In de boekenproductie van het voorbije jaar namen de Christelijke uitgevers met hun ‘bibliotheken’ of ‘reeksen’ wederom een werkzaam aandeel. Telken jare bieden deze uitgevers vier of vijf boeken aan hun abonné's. Het behoeft geen betoog, dat het vaak moeite kost, aan de verplichtingen, tot het leveren van het beloofde te voldoen, en meer nog kost het voortdurende zorg te voldoen aan de plicht, werkelijk goede verhalen te leveren. In het verleden stonden de Chr. bibliotheken dan ook niet altijd in de beste reuke. In 1935 evenwel is het de ‘Nobelreeks’ mogen gelukken een kleine
| |
| |
serie literair zeer goede romans te geven. J.K. van Eerbeek (ps.) schreef met zijn roman ‘Strooschippers’ een boek, niet alleen literair van hoog gehalte maar een werk tevens, waarin de structuur der protestantsche vroomheid zijn strakke, stijlvolle verbeelding verkreeg. Het boek sprak minder tot de fantasie van het groote publiek dan ‘Bartje’ van Anne de Vries, later in dezelfde serie uitgekomen; een boek dat terecht de harten veroverde en snel druk na druk beleefde. De moeilijke jeugd van het Drentsche arbeidersjongetje werd beschreven met zoo'n diepe liefde en zoo'n onomwonden oprechtheid, dat de eerste spontane genegenheid opriep bij de lezers, terwijl de tweede de tegenspraak wakker riep van kerkelijke recensenten. ‘Bandjir’ van Mevr. M.A.M. Renes-Bolding beschreef Indisch leven en Indische toestanden op zeldzaam voortreffelijke en suggestieve wijze. Men kan het boek het best zien als het antwoord der Christelijke liefde op hetgeen in meer dan één ‘neutrale’ Indischen roman wordt gezegd, betoogd en geaccentueerd. De roman van den dichter H.M. van Randwijk, welke hier behoort, liet in 1935 op zich wachten. Aan het eind van het jaar verscheen het prachtige boek ‘Wolken, wind en water’, een verzameling literaire bijdragen van H. Boschma, J.K. v. Eerbeek, Van Everdingen, Fortgens, K. Norel, Mary Pos, Van Randwijk, Rie v. Rossum, Prof. van Veldhuyzen, A. de Vries en Wilma. De belletristische bijdragen der genoemden blijven in de omgeving van den titel. Ze dragen er de sporen van, geschreven te zijn, speciaal voor dit boek, doch dit houdt niet overal een depreciatie in voor het bereikte resultaat. De bijdragen van den ouden Evangelist Boschma en die van Van Randwijk behooren zonder twijfel tot de beste en diepste van het boek. Het werk werd prachtig geïllustreerd met foto's en teekeningen.
Een ander verzamelwerk, dat hier genoemd moet worden, is het boek ‘Jong Holland, pak aan!’, dat werd samengesteld door Bert Bakker en Leentje M. Hagen, die beiden tot de jongsten behooren in de groep der Prot. Chr. auteurs.
| |
| |
Hierin vinden wij bijdragen van verschillende niet-christelijke prosateurs (Ritter, Viruly, Titus Leeser e.a.) en verder van eenigen wier namen in alle of zoo goed als alle verzamelwerken van onze zijde voorkomen: Van Hoogstraten Schoch, Van Eerbeek.
Verzamelwerken schijnen de belangstelling te bezitten van 't lezerspubliek. Zoo noemen wij nog één: ‘Holland zo ben je’, dat folkloristische bijdragen bevat en een ander: ‘Hou je roer recht’. In beide bundels, bevattende verhalen, impressies, gedichten, interviews, schetsen en muziek, werken Chr. en niet-Chr. auteurs samen. In ‘Hou je roer recht’ behooren tot de eerste groep H. Kuyper-Van Oordt, H.M. v. Randwijk, Rud. v. Reest, G. v. Teylingen; in de tweede H.J. Heynes, P. Keuning, P.J. Meertens, G. Mulder, Frans Slager. Beide boeken bevatten journalistiek werk, geïllustreerd met foto's en teekeningen. De technische verzorging ervan kan zich niet meten met die van ‘Wolken, wind en water’.
Rie van Rossum gaf, na haar eerste roman: ‘De Kloof zonder brug’ het verhaal ‘Cinderella’, waarin zij zich een onderhoudend vertelster blijft betoonen met een liefdevolle belangstelling voor het klein-burgerlijk Christelijk milieu. Groote literaire beteekenis is aan haar werk niet toe te kennen. De belangrijkheid ervan ligt in het feit, dat een groote lezersgemeenschap er het eigen milieu in terugvindt en het eigen leven erin weerspiegeld ziet. Zwakker is Rie van Rossum in het duiden van zin en synthese. Die vindt men bij Van Eerbeek en ook wel bij A. de Vries.
De verteller Jilles Limburg gaf in de Libellen-serie zijn verhaal ‘Uw Zuster Eva’. Er is van dezen auteur gezegd, dat hij geen zin behoorlijk Nederlandsch kan schrijven, doch een uitnemend verteller is. Dit lijkt ons juist. Limburg is een veelschrijver geworden als Gerdes en Penning in vroeger dagen en het verteltalent heeft hij met beiden gemeen. Jammer genoeg echter ook de groote slordigheid. Bij beter concentratie en ernstiger werken zou hij zonder twijfel een der vernieuwers
| |
| |
van het uiterst belangrijke Christelijke volksverhaal hebben kruinen worden. Of hij deze verwachting, die na zijn beide eerste romans werd gekoesterd, zal vervullen, wagen we thans echter sterk te betwijfelen.
Dingena de Pater (ps.) gaf met ‘Vechters’ een eerste Chr. crisis-roman, die alleszins geslaagd mag genoemd worden. De titel is niet bijster gelukkig gekozen, maar hoe goed de vertelling is begrijpt met het best, wanneer men die legt naast den in zekeren zin mislukten crisis-roman van G. Mulder. In ‘Vechters’ geraakt een middenstandsgezin geestelijk en materieel in druk. De beide echtgenooten, die hier ten tooneele gevoerd worden, winnen beiden het onwankelbare geloof, dat culmineert in het vertrouwen op God den Vader, Die onder alle omstandigheden het leven leidt. Hier geen stichtelijke frasen maar beleving.
Een andere Christel. Bibliotheek kon jammer genoeg in 1935 slechts één werk van waarde aanwijzen, n.l. ‘Onder lage daken’ van G. van Bokhorst. Een eersteling. Het boek toont naar de keuze van het onderwerp eenige verwantschap met ‘Bartje’ en bezit zelfs eenige kwaliteiten-in-aanleg, welke we in 't werk van De Vries missen. Maar ‘Onder lage daken’ is een debuut en of Van Bokhorst verder zal komen moeten wij bescheiden afwachten. Men kan slechts hopen, dat hij niet spoedig een tweede roman zal doen verschijnen en zich de noodige tijd gunnen, welke voor dergelijke arbeid vereischt is. Wat er van zijn talent worden moet, indien hij toegeeft aan den ongetwijfeld ook op hem uitgeoefenden drang van uitgevers en verzamelaars, zien we aan het boek van G. Mulder, zijn derde werk zoo we ons niet vergissen en dat tot titel heeft: ‘Geeft Gij hun te eten......’
Evenals Dingena de Pater heeft de auteur Christenen in crisis-tijd willen teekenen, doch is er beter in geslaagd de crisis- en malaise-sfeer te beschrijven dan zijn Christenen levende protestantsche geloovigen te doen zijn. Het boek is te fragmentarisch, al te los van compositie, hoewel hier en daar
| |
| |
soms suggestief van beelding. De menschen, die hier echter compareeren vinden meer geduld en berusting dan geloofskracht en -moed. Het derde werk uit deze reeks is een roman van Mevr. Van Hoogstraten-Schoch: ‘Kluizenaartje’, een naar stijl en behandelingswijze uiterst traditioneel verhaal zonder literaire waarde en evenmin van eenige beteekenis als verbeelding van waarachtig echt geloofsleven. Datzelfde moet helaas gezegd worden van den lijvigen roman ‘Jeugd steigert!’ van Nellie van Dijk-Has. Dat dit werk in kerkelijke couranten zeer werd geprezen neemt niet weg, dat het deze prijzende beoordeelingen allerminst verdient. Het meisjesboek ‘Pam’ van dezelfde schrijfster, is beter. Floor de Ruiter, die met het verhaal ‘Keetjongen’ debuteerde, toont een zeer jong talent, waarover nog niets anders met zekerheid te zeggen valt dan dat het zich sterk zal moeten ontwikkelen wil het iets gaan beteekenen. Het boek, dat hij schreef heeft de werkzaamheden bij de afsluiting van den Zuiderzee-dijk en bij de inpoldering tot onderwerp. ‘Wervelwind’ van P. de Zeeuw, elders verschenen, is een traditioneel opgevat en uitgewerkt historisch verhaal; ‘Slagregens’ een herdruk van een Afrikaansch verhaal van Penning en ‘Door de lucht’ een totaal mislukt boek van W. Laatsman.
De Edecea-editie deed van zich spreken door de uitgave van twaalf deelen zeer goedkoope volksverhalen. Daarvan noemen we ‘Zwoegers’ van H.W. Aalders, ‘Een zware strijd’ door S. Williams en ‘De ongerepte uitzet’ van G.J. Peelen. Er zijn ook eenige vertalingen in deze reeks, welker vermelding we achterwege kunnen laten. P.A. de Rover gaf in ‘Wolken en Zon’ een goed jongensboek en Ds. J.A. Visscher een behoorlijke vertelling met ‘De zilveren helm’. Dezelfde schrijver liet de roman ‘Grommetje’ verschijnen, een zeer goed, vlotgeschreven, humorvol verhaal van den zelfkant der samenleving, waarheen de genegenheid van dezen predikant in bijna ieder nieuw boek weer uitgaat.
P.A. de Rover stelde een Jeugdboek samen: ‘Ferme Jongens’,
| |
| |
uitgevoerd op een goedkoope, voor kleine beurzen berekende wijze. Ook in dit boek werken, evenals in ‘Jong Holland, pak aan’ auteurs van allerlei geestelijke richtingen samen. De bijdragen zijn goed geschreven en met overleg gekozen.
‘Het land Nood’, een vertaling van een roman van G. Schroër is het derde werk, dat van dezen auteur te onzent vertaald wordt en niet zijn beste. Vervolgens zag de eerste roman het licht van Bert Bakker: ‘Drijfzand’. De keuze van het onderwerp verdient zeker sympathie maar de behandeling ervan lag kennelijk boven de bereikbaarheid van den jongen auteur. Beter is hij geslaagd met zijn drie jongensverhalen.
Van Wilma verscheen een novellenbundel ‘De drie torens’ welke tot het beste behoort, wat de Prot. Chr. literatuur dit jaar opleverde. Dat geldt ook voor ‘Gesloten Grenzen’ van J.K. v. Eerbeek, al schatten wij ‘Strooschippers’ hooger dan dezen laatsten roman. Van Eerbeek is een onzer beste prozaschrijvers en al reikt ‘Gesloten Grenzen’ niet boven zijn vorige werk uit, ja, al evenaart het dit niet, het behoort toch tot de weinige Chr. romans, welke er het bewijs van leveren, dat er groei en kracht zit in de jonge Prot. Chr. literaire beweging. Jan H. Eekhout liet op zijn ‘De boer zonder God’ volgen de eveneens Zeeuwsch Vlaamschen roman ‘Patriciërs’ een boek waarin de hoofdpersonen, juist zooals 't geval was in den eersten roman, meer de lichaming zijn van bepaalde levensbeschouwingen dan karakters in groei. De strijd der levens-visies blijft Eekhout boeien en voor zoover zijn sujetten dien strijd in hun persoonlijkheid en leven voeren en beslechten, zijn ze voor hem meer of minder belangrijk. Vandaar, dat de patriciërs-dochter in wie een oude levensaanvaarding plaats maakt voor een nieuwe en hoogere, de boeiende centrale figuur is in deze, naar den stijl niet bijster strakken roman.
Roel Houwink gaf met ‘Verdwijnend Volk’ een psychologie van het boeren-gelaat bij foto's van Hans Gilberg. Hoewel dit werk niet geheel tot de literatuur behoort, mag het hier om zijn literaire verdienste zeker niet onvermeld blijven. De
| |
| |
arbeid van Houwink is veelzijdig maar steekt overal en voortdurend af naar de diepte. Zijn beschouwingen over boerentypen hebben trots hun psychologische bedoelingen ook letterkundig niet geringe beteekenis.
Arie Post publiceerde een derde deel ‘Vroolijke lees- en voordrachtsstukken’ en onder zijn redactie werd ‘Neerbosch' Humor-fonds’ gesticht, waarin G.J. Peelen ‘De bevredigende oplossing’ schreef, een blijspelletje in l bedrijf, J.G. Vermeulen ‘Mascotte’ een blijspelletje in vier bedrijven en Jan Wilna onder den titel ‘Het blijde leven’, ‘vroolijke verzen’ publiceerde. Het letterkundig peil dezer uitgaven kan stellig hooger, doch wij mogen erkentelijkheid betoonen voor hetgeen hier wordt ondernomen en beproefd. Jan H. de Groot, van wie reeds meer dan een dichtbundel uitkwam, verzamelde zijn novellen uit de voorgaande jaren onder den titel ‘Bont en blauw’. Het werk is luchtig en spreekt gemakkelijk aan zonder dat het literaire pretenties heeft. Onder het pseudoniem M. Prinsen debuteerde een drukker-uitgever met een verhaal ‘Het verloren Paradijs’. Een boek, al is de compositie onevenwichtig, dat sympathieke lectuur vormt, daar het zich verre houdt van alle woordenvroomheid en gewichtig-doenerij.
Het eenige essayistische werk, dat dit jaar van Prot. Chr. zijde het licht zag, is de uitnemende verzameling opstellen van den romanschrijver-essayist C. Rijnsdorp: ‘Ter Zijde’. Het boek, dat opstellen over muziek, kunst en literatuur bevat verricht in onze kringen noodig en baanbrekend werk. De autodidactische persoonlijkheid van den schrijver staat midden in den kring van de menschen voor wie hij schreef en die hij een belangrijken dienst bewees met zijn oriënteerende en doordachte beschouwingen. De neutrale pers had weinig oog en begrip voor de beteekenis van dit werk, waarvan de waarde niet gemakkelijk te overschatten is voor de lezers uit de kringen waarvoor het is bestemd. Het merkwaardige van het hier verzamelde werk is, dat het den groei en ontwikkeling van den auteur begeleidt en wijst.
| |
| |
Aan oorspronkelijke verzen en gedichten is het jaar '35 voor de Prot. Chr. bevolkingsgroep niet rijk geweest. Op twee belangrijke publicaties echter kan de aandacht worden gevestigd. In de eerste plaats op Roel Houwink's ‘Witte Velden’, waarvan de heel persoonlijke en verinnigde toon het eerst en het best spreken kan tot diegenen, die tegelijk 's schrijvers vroegere verzen kunnen kennen èn vergeten. Wat deze dichter heeft veranderd sinds zijn eerste, onder pseudoniem verschenen gedichten, wordt klaar en open beleden in deze rustige, strakke gedichten, in welke de bede de grootste plaats heeft.
In de tweede plaats is er W. de Mérode's uitnemende verzameling ‘Geestelijke Liederen’. Een zoo persoonlijke en tegelijk zoo artistiek verantwoorde keuze als we hier aantreffen vinden we maar zelden in eenige bloemlezing, met welke bedoeling die ook werd samengesteld. Wel het best past op dit werk de karakteristiek ‘een bloemlezing geestelijke poëzie van het Reformatorisch type’. Men vraagt zich af, dit boek lezend, wat uit deze keuze het duidelijkst spreekt: de typisch Nederlandsche vroomheid of de persoonlijke, protestantsch calvinistische van den bloemlezer. Dat de vraag blijft, daarin ligt de waarde van het prachtige boek. De Mérode deed voorts de bundel ‘Dertig Psalmen’ verschijnen, welke bewerking tot meer dan één boeiende vergelijking aanleiding geeft. De bundel ‘De Kringloop’ van M.J. Kasteleyn bevat een aantal ongelijke en ongelijksoortige verzen, waarin de woordkeuze vaak zwak en het ritme en 't rijm meer dan eens gewrongen zijn. Een eigen toon bezit deze, stellig nog jonge dichter zeker niet en er is veel onrijps in deze gedichten.
In de Libellen-serie verschenen, evenals het vorige jaar, weder eenige bloemlezingen uit het werk van 17e eeuwsche dichters. Ditmaal leidde Dra. M.J. Schenk het werk van Breero in en Dr. K. Heeroma dat van Dirk Camphuysen. Willem de Mérode verzamelde in een nr. enkele ‘Eenvoudige Gedichten’ van langeren adem, waarin vooral den bij dezen schrijver ongewonen volkstoon treft en boeit. Het wil ons voorkomen,
| |
| |
dat dit eenvoudige boekje een trek toevoegt aan het beeld dat wij van den dichter bezitten. De Mérode blijft nog altijd onbetwist de sterkste Prot. Chr. dichter en met deze verhalende gedichten in den volkstoon heeft hij zijn geloofsgenooten weder niet gering aan zich verplicht.
Jan Eekhout bewees zich ook dit jaar weer een onvermoeid en serieus werker. Behalve zijn reeds genoemden roman gaf hij in de Libellen-serie een bewerking van Michel Angelo's sonnetten en verder een bundel ‘Osmaansche Strofen’. Door de jaren blijft het poëtische werk van dezen dichter zich gelijk in zijn ongelijkheid en groote bewegingsvrijheid.
| |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:
P.H. MULLER, geb. 16 April 1901 te Rotterdam. Bezocht de lagere school en ging naar kantoor. Doorliep verschillende avondcursussen, werd benoemd tot leeraar aan Gem. cursussen waar hij tien jaar les gaf. Publiceerde 't eerst in ‘Opgang’ bibliografisch werk (1924) en trad bij de opheffing van dit blad in de redactie van ‘Opw. Wegen’ (1925). Publiceerde daarin bibliografisch en essayistisch werk. Van 1930-'34 bibliothecaris bij de N.V. Mag. De Bijenkorf te Rotterdam. Woont sinds 1935 als publicist te Katwijk aan Zee.
Bibliografie: Twintig bibliografieën betreffende 't werk van Nederl. auters in ‘Opw. Wegen’ (1926-'28). Bibl. notities bij de essays in dl. 3-5 van ‘Chr. Lett. St.’ (1927-'29) idem in ‘De Kritische Reis’ van P.H. Ritter en in ‘De vertelster weerspiegeld’ van denzelfden. Essays en boek- | |
| |
besprekingen in ‘Opw. Wegen’ (1926-'35) en ‘De Vriend des Huizes’ (1927-'35). Bundel opstellen ‘Over Literatuur’ (Neerbosch 1930). Bijdragen in ‘Alg. Wbl. v. Chr. Cult.’ (1927-'35), ‘Nederl. Weekbl.’ (1929), ‘Het Oosten’ (1928-'35), ‘Op den Uitkijk’, ‘De Standaard’, ‘Timotheus’ en andere periodieken. Bibliografie betreffende Herman Robbers in El. Zernike's ‘Herm. Robbers als Romanschrijver’ (Amsterdam, 1930). Bibliografie betreffende Ina Boudier-Bakker (Amsterdam, 1932). Redigeerde met J. Haantjes de serie ‘Samenspraak en Samenspel’ (Baarn, 1933) en alleen: de ‘Koningin-Emma-serie’, boekjes voor zieken (Lochem, 1934). Publiceerde in 1935 een groot werk ‘Bibliogr. betreffende den Bijbel etc.’ (Lochem, 1935), schreef twee verhalen onder pseudoniem.
In voorbereiding zijn: ‘Rondom ons vers’ (Libellen-serie), een roman en bibliografisch werk.
|
|