de beschouwing over Mahler, dertien dagen na diens dood gepubliceerd, vermocht niemand in binnen- en buitenland gedurende vijf en twintig jaar een enkel woord van beteekenis toe te voegen: ‘Waarlijk als op iemand het woord van toepassing is, dat de “reinen van hart” God zullen zien dan is het op Gustav Mahler. Want “God” heeft hij “gezocht” met den gloeienden zieledrang van een oud-testamentisch profeet, hij de “zoon van het oude volk”. God heeft hij “gezien”, zooals zijn broeders Palestrina, Bach, Händel, Beethoven, zooals ooit een mystiker in vroegere tijden, en in die aanschouwing is hij geworden de laatste Hymniker, de laatste verheerlijker van het leven, gezien onder den gezichtshoek van het eeuwige en goddelijke. En toch bleef Mahler steeds de “fahrende Geselle”, de “Böhmische Musikant”, de verklaarde vijand van al wat zweemt naar pose, reclame, of “Profetenthum”, evenals in zijne muziek het populaire, het zoogenaamd “trivale” afwisselt met het hymnisch-verhevene.’
Matthijs Vermeulen leek de mogelijkheid te bezitten, de voortzetter van Diepenbrock op dit gebied te worden. Maar ondanks zijn virtuozer woordkunst heeft hij hierin teleurgesteld, omdat hij de liefde en overgave van zijn grooten voorganger miste. Wel gaf Vermeulen in zijn journalistiek werk - waaruit een bloemlezing verscheen onder den titel ‘Klankbord’ - enkele zinnen, die zijn groot talent bewezen: ‘Er bevonden zich bij de première van “Le Sacre” waarschijnlijk geen drie menschen in de zaal, scherpzinnig genoeg om de partituur te veroordeelen op argumenten, die de werkelijkheid van vijftien jaar later zou bekrachtigen. Le Sacre had een mysterieus lek, waaruit zijne substantie langzaam wegvloeide, een lek evenals een groot aantal moderne composities, welke beginnen te hypnotiseeren, te verdwazen, om geleidelijk en onherroeppelijk van ons terug te wijken. Maar wie kon dat naspeuren in “Le Sacre”, terwijl men deze muziek opsnoof als versche aarde? Men had tijd noodig om een motief te abstraheeren van een zeer hooge fagot, zoo saamgestemd leek