Rondom het boek 1936
(1936)–Roel Houwink– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
Vertaalde Skandinavische letterkunde
| |
[pagina 73]
| |
ongecompliceerder en sterker vorm vinden kon dan in haar eigen tijd; omdat het voorwerk is voor haar groote midden-eeuwsche romans, die haar zoo bekend zouden maken, ook buiten de grenzen van haar land. Met het werk van Sigrid Undset is het hier in ons land nu eenmaal zoo gegaan, dat het werk van haar middenperiode, waarin zij met haar meesterwerk ‘Kristin Lavransdochter’ een hoogtepunt bereikte, het eerst bekend is geworden, terwijl de belangstelling voor haar werk dat daarvòòr lag, pas daarnà is gekomen. En ook de bijzonder mooie bundel ‘Uit het land der duizend meren’ (bijeengebracht en uit het Zweedsch vertaald door Piet Schepens), die schetsen en fragmenten bevat uit het werk van de Finsche schrijvers Johan Linnankoski (1869-1913), (van wien wij ook in Nederland het machtige boek ‘Het lied van de vuurroode Bloem’ kennen); Runar Schildt (1880-1925) en Arvid Järnfelt (geboren in 1869), is hiertoe te rekenen. Een bundel van uitgesproken Skandinavisch karakter. Eigenlijk een Vlaamsche uitgave, maar in de Wereldbibliotheek opgenomen. In Sigrid Undset's ‘Verhaal van Viga-Ljot en Vigdis’ is het oer-Skandinavische; het geeft menschen te zien met sterke oergevoelens - van liefde en van haat die uit beleedigde liefde geboren is; menschenfiguren, die met hun gevoelens als onder de macht van het noodlot staan; gevoelens, die met onafwendbare zekerheid tot een handeling voeren. Zoo was de mensch van den saga-tijd. En is het niet een kenmerk van den Skandinavischen mensch zooals wij hem uit de jongere literatuur, en wel het duidelijkst uit de Noorsche literatuur, kennen, dat hij, in zijn sterke gebondenheid aan de natuur en den bodem van zijn land en aan de traditie van zijn geslacht, in de eerste plaats door die vaste bindingsmachten beheerscht wordt, en zijn eigen persoonlijke menschenaard, zoo die zijn recht wil laten gelden, die machten te trotseeren heeft, er als het ware doorheenbreken moet, of, meer bewust, den strijd daarmee te voeren heeft? Zoo geeft de bundel ‘Uit het land der duizend meren’, als | |
[pagina 74]
| |
geheel beschouwd, het Skandinavische beeld te zien van die van geslacht op geslacht overgeërfde gebondenheid van den mensch aan natuur en bodem, de gebondenheid van het boerenras aan de moederaarde en aan de traditioneele machten, waardoor als met vulkanische kracht de gevoelens - de oergevoelens - van den individueelen mensch heenbreken. In de schets ‘Moeder’ bijvoorbeeld is het het oervrouwelijke moedergevoel, dat op een gegeven oogenblik met alle kracht door alle gebondenheid heen omhoogschiet; terwijl in het fragment ‘De dood van Kinturi’ en in de schets ‘De strijd om Heikkilä’ dat wat op 's harten grond ligt aan gevoelens en verlangens en hartstocht uiting zoekt en naar boven welt in het uur van den dood en, in donkere, lugubere fantastiek, na het sterven. Gebondenheid van den mensch - den arbeidenden mensch van het Zweedsche Noorden - aan de natuur, dat is ook het eigenlijke onderwerp van het boek ‘Hout’ van den jongen Zweedschen schrijver Albert Viksten (vertaald door N. Boelen-Ranneft), in het Zweedsch verschenen in 1929 - dat een beeld geeft van de in het Noorden van Zweden zoo machtige houtindustrie - in den tijd dat de bosschen nog niet beschermd waren, maar vrijelijk waren overgeleverd aan de steeds meer en meer hout verslindende macht van die industrie; - en van den zwoegenden arbeid van de mannen van het Zweedsche Noorden, van hun leven dat in dienst staat van het houtbedrijf in zijn verschillende fazes. Een boek, dat èn met zijn vertelkunst èn bij verschillende scènes doet denken aan ‘De laatste viking’ van den Noorschen schrijver Johan Bojer, dat handelt over de visscherij van nu verdwenen dagen en over de visschers van het hooge Noorden, de Lofoddenvisschers en hun harden strijd met de zee. Tot de rubriek vertaald Skandinavisch werk uit wat verder terug liggenden tijd behoort ook de roman ‘Mette’ van Barbra Ring (vertaald door Letta Hingst), die in het Noorsche oorspronkelijk in 1928 verschenen is; een roman van | |
[pagina 75]
| |
oppervlakkige karakterteekening, die ofschoon er prijzenswaardige gedeelten in zijn, de schrijfster, die in het algemeen in haar werk voor de vrouw het recht opeischt om zichzelf te zijn en haar leven te leven op een wijze die in overeenstemming is met haar aard en opvatting, in een minder voordeelig licht doet zien dan haar in 1933 in Nederlandsche vertaling verschenen ‘Alys van Eldjarstad’, dat van 1931 was. En verder ook ‘Het wintermoeras’ van de Zweedsche schrijfster Astrid Väring (vertaald door M.J. Molanus-Stamperius), waarin het oude bijgeloof een rol speelt en het wintermoeras met zijn donkere diepte zinnebeeld is van de den mensch lokkende booze machten. Van dit boek geldt hetzelfde als van dat van Barbra Ring: in een boek als ‘Marja’, dat in 1930 in vertaling verschenen is, heeft de schrijfster méér bereikt. En wanneer wij dan de vertaalde boeken zouden willen vermelden die nog maar een of eenige weinige jaren geleden in het Skandinavische oorspronkelijk verschenen zijn, dan zouden wij wederom een scheiding kunnen maken, en wel in boeken die wat hun aard betreft duidelijk Skandinavisch zijn, en in boeken die een meer algemeen karakter dragen. Echt Skandinavisch, van uitgesproken Noorsch karakter is het dichterlijke en krachtige debuutboek van Trygve Gulbranssen (vertaald door Dr. Annie Posthumus). ‘En eeuwig zingen de bosschen’, dat een beeld geeft van echt Noorsch innerlijk en uiterlijk leven, ons het te midden van bergen en bosschen levende boerengeslacht Bjørndal te zien geeft in zijn opeenvolgende generaties; den strijd dien de ouderen van dat geslacht te voeren hadden tegen de natuurmachten, om hun woonplaats en hun bestaan, ja zelfs hun leven te behoeden; en den moeilijken weg dien de na hen komende jongeren, Dag Bjørndal en zijn beide zoons, hebben te gaan, beheerscht als zij zijn door innerlijke machten, die sterker zijn dan zij zelf en die hun levensloop in eerste instantie bepalen; den strijd dien Dag Bjørndal te voeren heeft om zijn overgeërfden onverzettelijken aard te breidelen, onder het opzien naar omhoog, | |
[pagina 76]
| |
in het besef, dat het christenplicht is, zachter en barmhartiger te zijn. Een boek over het leven van den Noorschen mensch tegen den achtergrond van de eeuwige natuur, de eeuwig zingende bosschen. En wij zouden dan hierbij nog willen noemen het kleine boek ‘De eerste lente’ van den in het Noorsch schrijvenden IJslander Kristmann Gudmundsson (vertaald door Cl. Bienfait); een eenvoudig, maar zuiver gehouden boekje over een eerste, in een jongenshart ontwakende liefde, waarin droom en werkelijkheid, de illusie en de desillusie van den eenzamen, idealistischen jongen op verdienstelijke wijze tot hun recht gebracht zijn en waarin de atmosfeer van het IJslandsche visschersplaatsje en van het lichte, doorschijnende IJslandsche landschap achter het kleine en fijne gebeuren staat. Wanneer men Helmik Larsen's ‘De Wildernis’ (vertaald door W. Quanjer-Steltman) met Noorschen geest in verband zou willen brengen, dan zou het met den ouden vikinggeest moeten zijn, die zoovele eeuwen geleden Noren naar verre kusten dreef. Het geeft het onopgesmukte, op vertellenden toon geschreven verhaal van de ervaringen van twee jonge Noren tijdens hun verblijf - van voorjaar tot voorjaar - aan de kust van Alaska, waar zij, ver van de verwarrende drukte der moderne beschaving, een primitief bestaan leidden, blootgesteld waren aan koude en nevel en storm, maar genoten van tochten over bergen en door onafzienbare bosschen en van hetgeen zij in dit gebied van ongerepte natuur te zien kregen van het leven der dieren van bosch en lucht en water. Zoo zouden wij in de rij der vertaalde Skandinavische boeken van dit jaar dit boek den overgang kunnen laten vormen tusschen de boeken van uitgesproken Skandinavisch karakter en die van meer algemeenen aard. Deze tweede rubriek zouden wij kunnen beginnen met een boek van een Noorsche jonge schrijfster, die ook in ons land reeds een zekere bekendheid geniet, met ‘O, heerlijk leven’ van Sigrid Boo (vertaald door M.J. Molanus-Stamperius), een | |
[pagina 77]
| |
sanatorium-roman, waarmee de jonge schrijfster, die een paar jaar geleden zulk een overweldigend succes behaalde met haar eersteling ‘Helga's weddenschap’, er blijk van geeft, dat zij tot méér in staat is dan tot het schrijven van een aardig verhaal; dat zij méér is dan een schrijfster met een frisschen levenskijk en humor, zooals zij dat na haar eerste boek ook was in ‘Zelfs in tijden als deze’. In dit boek ‘O, heerlijk leven’, dat haar jongste boek is, voert Sigrid Boo ons de wereld van een sanatorium voor longlijders voor oogen, niet alleen een gansche serie van personen, van patiënten in verschillend ziektestadium, maar zij weet op zeer verdienstelijke wijze een beeld te geven van de zoo verschillende geesteshouding der zieken tegenover hun ziekte; van hun strijd om het bezit van het leven, dat, zelfs als het tot een minimum gereduceerd is, nog een kostbaar bezit is. Met dit boek is Sigrid Boo op een aanmerkelijk hooger schrijfsterspeil gekomen. Verder behoort tot deze rubriek het boek van den jongen Deen Leck Fischer ‘Toen het Maandag werd’ (vertaald door Dr. Annie Posthumus), over het vraagstuk der werkloosheid - voorwaar een probleem van dezen tijd, dat niet tot Skandinavië beperkt is. Zonder eigen politieke meening te verkondigen, zonder één betoogend woord te spreken slaagt Leck Fischer er in, aan hetgeen er zich in de korte spanne tijds van een Zaterdagavond tot een Maandagmorgen in het gezin van den coupeur Lundbom afspeelt, de beklemmende ellende van de werkloosheid te demonstreeren. In een onbewogen en naturalistisch-zakelijken stijl, in korte zinnen, geeft hij zijn beeld, maar in zoo sterke mate dringt dat zich aan ons op en in zoo sterke mate laat hij ons meeleven, dat het is alsof wij het lichamelijke en psychische lijden van den tot werkloosheid gedoemde aan den lijve meevoelen. Leck Fischer is onder de jonge Deensche prozaïsten degene bij wien het streven om den mensch in zijn socialen samenhang te zien het duidelijkst aan den dag komt. In den zeer opmerkelijken bundel ‘Van de Stookplaat’ van | |
[pagina 78]
| |
Harry Martinson (bijeengebracht - uit de twee prozawerken ‘Resan utan mål’ (1932) en ‘Kap Farväl’ (1933) - en vertaald door Charles Gl. Behrens), een jongen Zweedschen schrijver, die evenals de Deensche jonge schrijver Leck Fischer tot nu toe onbekend was in ons land, zijn wij in de wereld der zeeën en oceanen, in de wereld van het schip en in de havensteden van Oosten en Westen. Harry Martinson, die, nadat hij als jongen naar zee was gegaan, jaren achtereen stoker is geweest op verschillende schepen, kent de schepen en den zwoegenden arbeid voor de vlammende vuren in hun ondergewelven, hij kent zee en oceaan bij alle weer en onder alle keerkringen, hij kent de havensteden met hun voor den zeeman zoo lokkende kroegen en vrouwen, - en heel die felbewogen werkelijkheid, die hij zoo felbewogen beleefd heeft, vinden wij in zijn werk weerspiegeld in een krachtig en forsch plastisch proza, dat van het geheel persoonlijke talent van den jongen schrijver getuigt. Het is niet ònze schuld, dat wij geen verbindingslijnen kunnen trekken tusschen het eene boek en het andere. Het is nu eenmaal zoo, dat de uit het Skandinavisch vertaalde boeken ‘vogels van diverse pluimage’ zijn, ongelijksoortig, van verschillenden aard en stijl. ‘Vier levens’ van de Zweedsche schrijfster Marika Stjernstedt (vertaald door N. en A. Basenau) geeft het verhaal van het leven van vier jonge menschen die in hun kindertijd dicht bijeen hebben gestaan, elk echter een eigen kant uit gaan en een eigen plaats in het leven gaan innemen - aan elk van hen is een deel van het boek gewijd - maar wier verdere leven toch de continuïteit met dien kindertijd te zien geeft. Levensverhalen, die getuigen van de routine van de schrijfster, van haar kijk op de menschen en het leven, maar die levensverhalen gebleven zijn. Waldemar Brøgger - die op dit oogenblik voor de Noorsche courant Tidens Tegn de taak van verslaggever van de gebeurtenissen in Abessinië vervult - is als romanschrijver nog jong. | |
[pagina 79]
| |
‘Het eeuwige verlangen’ (vertaald door M.J. Molanus-Stamperius) speelt in een hotel aan een van de fjorden, waar verschillende menschen hun vacantie doorbrengen, jongeren en ouderen, die allen hun strijd te voeren hebben bij hun streven naar de verovering van liefde en geluk, op den weg van ‘het eeuwige verlangen’. Den jongen schrijver ontbreekt het niet aan kennis van het menschenleven, aan stof om over te schrijven, maar dat hij zijn boek tot een levensroman èn een verhaal van een tragische vrouwenliefde èn een soort van detective-roman heeft gemaakt, dit teveel zal wel op rekening van de jeugd van den schrijver gesteld moeten worden. Een roman, die in zijn rangschikking van de stof ook aan een detective-roman doet denken, is Gösta Gustaf-Janson ‘De oude komt’, dat ons in spanning houdt, doordat wij over den afwezigen ‘oude’, den merkwaardigen man, over zijn merkwaardigen aard en zijn merkwaardige manipulaties steeds meer te hooren krijgen en het ‘de oude kan terugkomen’ als een zwaard van Damocles boven allen die met hem in verbinding gestaan hebben blijft hangen, totdat ‘de oude’ dan werkelijk komt. Het is jammer, dat dit laatste gedeelte van het boek, na de komst van ‘den oude’, ons niet ten volle voor onze spanning beloont. Verder is nog te vermelden ‘Naar de groene weiden van het geluk’ van de Zweedsche schrijfster Nanny Johansson, dat een vervolg is op het vroeger verschenen ‘Een die niet welkom was’. En de (door P.M. Zaalberg) uit het Zweedsch vertaalde moderne schelmenroman ‘Petterson & Bendel’, een satirische roman over het zakenleven. En wij eindigen dit overzicht met Pär Lagerkvist's novelle ‘De beul’ (vertaald door N. Boelen-Ranneft) - een hachelijk onderwerp, sinds het daarnaar door den Zweedschen schrijver zelf bewerkte tooneelstuk zooveel tongen en gemoederen in beweging heeft gebracht en daarbij tevens de novelle in het geding betrokken is. Wij bepalen ons tot de novelle. Daarin heeft de kunstenaar Pär Lagerkvist zijn monumentale beeld | |
[pagina 80]
| |
gegeven van den ‘eeuwigen’ beul, die zinnebeeld is van het booze, dat heerschte over het leven der menschen van den ouden tijd; dat nòg heerscht over den nieuwen, den tegenwoordigen tijd met zijn oorlog, zijn rassenhaat en zijn onverdraagzaamheid; van den beul, die zelfs over den Christus en het christelijk levensideaal zegeviert, maar die de menschheid smeekt hem te verlossen van de zware taak die hij voor haar te vervullen heeft; zijn beeld, dat de wereld tot inkeer maant. Nadat dit artikel geschreven was, is nog verschenen ‘Het paarlsnoer’, een vertaling van den society-roman ‘Perlerne’ van de Deensche schrijfster Karin Michaelis. | |
Biografische bijzonderheden omtrent de schrijfster van dit artikel:Dr. ANNIE POSTHUMUS, nu wonende in Den Haag, is geboren te Amsterdam in 1881. Zij studeerde, na staatsexamen te hebben gedaan, aan de Gem. Universiteit van Amsterdam, waar zij in 1911 promoveerde op een Oudnoorsch onderwerp. Zoo voerde haar weg haar naar Skandinavië. Van 1915-1935 was zij privaat-docent aan de Amsterdamsche Universiteit in moderne Deensche en Noorsche philologie. Zij is vaste medewerkster aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant voor de rubriek Skandinavische letterkunde en vertaalster van verscheidene Skandinavische boeken. |