Rondom het boek 1936
(1936)–Roel Houwink– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
Aan den stroom
| |
[pagina 46]
| |
Wie een boek openslaat, dat een dergelijke verbeelding bevat, buigt zich over een gedeelte van dien stroom. Hij schouwt iets van de van menschelijke standpunt ‘eeuwige’ dingen, hij ziet datgene wat slechts een onderdeel van een seconde in zijn gezichtsveld blijven kan. Hij ontdekt het zich herhalende en het eigene. En geheel dit werkelijkheidsbeeld vertoont zich aan hem alsof het spreekt van het dagelijksche als van het bijzondere en van het bijzondere als van datgene wat iederen dag - wij zien het alleen maar niet! - gebeurt. Het is een ‘andere’ werkelijkheid en toch is het ‘onze’ werkelijkheid. En wij, als wij opzien van ons boek, nadat wij de laatste bladzijde gelezen hebben, wij zijn - naar het treffende woord van Gide - niet meer dezelfde als toen wij onze lectuur nog moesten beginnen. Boomen en huizen, de vliegmachine die snel voorbijschiet naar het Westen, de trein met zijn lichtjes, het eigen gelaat: het zijn maar wat armelijke symbolen, die heenwijzen naar den onoverzienbaren rijkdom van indrukken, gevoelens en gedachten, die romans en novellen wakker roepen bij dengeen, die het lezen verstaat. Telkens opnieuw doorkruist de menschelijke verbeelding de uitgestrekte gebieden van ruimte en tijd en verzamelt zich schatten; schatten, die op de een of andere wijze juist spreken tot de menschen van dézen tijd. Want altijd is het eigen gelaat betrokken bij hetgeen de oogen waarnemen in den spiegel van den stroom. Literatuur heeft ontegenzeggelijk een waarde, die veel verder reikt dan de eigen tijd, maar in de eerste plaats richt zij zich tot den eigen tijd. Wij weten, dat deze eigen tijd zeer vaak die letterkunde niet of verkeerd verstaat, maar dat mag ons niet weerhouden haar te beschouwen als een gave, die allereerst voor ons, thans levenden, is bestemd. Zooals steeds, zal ook thans het nageslacht de fouten, die wij in onze waardeeringen maken, moeten corrigeeren. * * | |
[pagina 47]
| |
Niet minder dan het vorige jaar is het ook ditmaal noodig voorbehoud te maken ten aanzien van de volledigheid van het hieronder volgend overzicht der in 1935 verschenen romanliteratuur. De productie zelf, gemeten aan gegevens ontleend aan ‘Het Nederlandsche Boek in 1935’, verschilt slechts weinig met die van het vorig jaar. Thans zijn de cijfers: oorspronkelijke romans: 267 (v.j. 294); vertaalde romans: 335 (v.j. 360). Het spreekt vanzelf, dat ondanks het feit, dat mevrouw van Dullemen-de Wit, P.H. Muller, Albert Kuyle en Dr. G. Stuiveling ieder een gedeelte van deze omvangrijke stof voor hun rekening namen - men raadplege de desbetreffende artikelen - er toch nog een terrein overbleef, te uitgestrekt om in zijn geheel te worden bewerkt. Wij moeten daarom ook thans weder onze lezers op het hart binden de hier geboden selectie uit de in het afgeloopen jaar ten onzent verschenen oorspronkelijke en vertaalde romans niet op een verkeerde wijze te verstaan. Dat wij hier bepaalde boeken naar voren brengen, wil beduiden, dat deze, naar onze meening, om bepaalde redenen de aandacht verdienen van het lezend publiek; doch omtrent door ons niet genoemde boeken zegt dit oordeel niets. Natuurlijk hebben wij boeken, die wij géén vermelding waard achtten in dit toch reeds aan titels overrijke résumé weggelaten, maar wij zijn ervan overtuigd, dat wij ook heel wat wèl vermeldenswaardige werken zijn voorbijgegaan, eenvoudig omdat ons de gelegenheid ontbroken heeft om met hun inhoud kennis te maken. De lezer van ons overzicht wacht daarom nog een aangename taak. Hem worde het opgedragen zelf op verkenning uit te gaan in dit nog ongeëxploreerd gebied! Wij twijfelen er niet aan, of het zal hem een aantal verrassende en aangename ontdekkingen bezorgen. Trouwens: wat is voor den boekenliefhebber een aangenamer bezigheid dan ‘snuffelen’! Ten aanzien van enkele, niet strikt tot de roman-literatuur behoorende, boeken, welke hieronder zijn vermeld, is in den | |
[pagina 48]
| |
tekst een nadere verantwoording met betrekking tot de motieven, die tot hun keuze hebben geleid, gedaan.Ga naar voetnoot*) * * Er is misschien geen tijd geweest, waarin even fel de belangstelling voor het verleden èn voor het heden in de letterkunde naast elkander hebben gestaan als tegenwoordig het geval is. ‘Romantische’ boeken en ‘realistische’ boeken wisselen elkander op onze schrijftafel af, en al blijkt, dat men ook over het verleden zeer ‘realistisch’ en over het heden niet zonder ‘romantiek’ kan schrijven, toch wordt over het algemeen de visie op het heden door realistische factoren bepaald, terwijl men het verleden in hoofdzaak romantisch ziet. Nog altijd is er - men vergelijke ons artikel in ‘Rondom het Boek 1935’ - een overwegende invloed te bespeuren van het romantisch element in onze letterkunde, doch daarnaast staan een aantal uitingen van fel-realistischen aard, terwijl de nieuw-zakelijke vormgeving op beide gebieden zich doet gelden. Met zijn roman ‘De IJsmuur’ daalde Dr. B.J. Westerbeek van Eerten tot in den voortijd der menschelijke geschiedenis af. Op grond van jarenlange bestudeering van praehistorische gegevens reconstrueerde de schrijver in romanvorm een beeld van dit grijs verleden, dat door zijn soberheid en exactheid buitengemeen boeit. Van romantischer allure is ‘De glazen zee’ van Egon Kisch, dat een soortgelijk onderwerp behandelt. Ook deze schrijver grondde zijn verhaal op eigen studie van praehistorisch materiaal. Zijn psychologie is echter hier en daar te ‘modern’ om de illusie ongerept te laten, dat wij te maken hebben met de wereld van den praehistorischen mensch. | |
[pagina 49]
| |
Johan van der Woude verraste ons dit jaar met een breed-opgezetten historischen familie-roman ‘Macht over Granvell’, weliswaar is hij er niet overal in geslaagd zijn boek tot een eenheid te maken - sommige gedeelten doen als op zichzelf staande verhalen aan -, doch daartegenover staan zoovele voortreffelijkheden, dat men niet aarzelen zal dit boek één der belangrijkste romans van 1935 te noemen. Van geheel anderen aard is ‘De koers van het leven’ door George R. Preedy. Het boek speelt in het begin van de vorige eeuw. Scherp psychologisch heeft de auteur den hoofdpersoon Cornelis Blake geteekend. ‘300 negerslaven’, de nieuwe roman van Constant van Wessem, die blijkens dit werk een periode van groote geestelijke verdieping achter zich heeft, speelt in den tijd der slavenhalers. Het is strak en zakelijk van compositie. Een sterk boek. Naast de historische romans in engeren zin staan de z.g. romantische biografieën, die overigens niet altijd een uitgesproken ‘romantisch’ karakter dragen, zooals blijken kan uit het jongste werk van B. Stroman ‘Obbe Philipsz, eerste der doopers’, die, zooals men van dezen schrijver, die met zijn roman ‘Stad’ feitelijk de nieuwe zakelijkheid in onze letteren inaugureerde, verwachten kon, ook in dit historisch verhaal aan het document bijzonder groote waarde voor de structuur van zijn roman heeft toegekend. ‘Romantisch’ in de gangbare beteekenis van het woord is veeleer de biografie van H.S. Ashton over Rembrandt. Van kunst-historische zijde zijn er nog al eenige bedenkingen gerezen tegen de wijze, waarop de schrijver zijn stof behandeld heeft. Hoe dit zij, in elk geval is het een boeiend, levendig geschreven boek, al geeft het ons een Rembrandt, die in geestelijk opzicht weinig relief vertoont. Van de bekende roman-trilogie van Hervey Allen verscheen dit jaar het laatste deel ‘De eenzame tweelingbroeder’, eveneens in de reeds eerder als voortreffelijk geprezen vertaling van mevr. J. Hedley-Roggeveen. Dit derde deel | |
[pagina 50]
| |
doet aan rijkdom van gebeurtenissen zeker niet voor de beide voorafgaande deelen onder. Het treft daarbij des te meer, dat de schrijver ondanks deze veelheid van stof nimmer oppervlakkig wordt. Men kan deze trilogie voor ‘ontspanning’ lezen en wordt dan toch als vanzelve naar de diepte meegevoerd. Tot op zekere hoogte moet ook Arthur van Schendel's nieuwe roman ‘Een Hollandsch drama’ tot het genre der historische romans worden gerekend, ofschoon hier de stof zoo klassiek en algemeen-menschelijk tot uitbeelding is gebracht, dat men er niet licht toekomen zal bij dit boek aan een ‘historische curiositeit’ zonder meer te denken. Moet er nog op gewezen worden, dat men Van Schendel groot onrecht doet, wanneer men, zooals helaas sommigen gedaan hebben, dit werk als een ‘calvinistischen roman’ beschouwt? Het is begrijpelijk - ook een onlangs door een literair tijdschrift ingestelde enquête wees dit uit -, dat er op het oogenblik door velen, die in het praktische leven staan, belangstelling wordt getoond voor levensbeschrijvingen. Wie midden in de moeilijkheden van dezen tijd te leven heeft, verlangt naar lectuur, die hem voorbeelden van menschelijk leven geeft. Het gaat hem niet zoozeer om de romantiek in het historisch gewordene, m.a.w om het ‘verhaal’, doch om de wijze, waarop andere menschen onder weliswaar andere, doch niet wezenlijk van de onze verschillende, omstandigheden hùn leven hebben geleefd. Boeken van zulk een aard zijn ‘Van Dárusstraat tot Mórastraat’, de veelzijdige autobiografie van den verleden jaar gestorven Hongaarschen romanschrijver Ferenc Mora, wiens ‘De roep der korenvelden’ tot de schoonste boerenromans behoort, die de laatste jaren het licht hebben gezien. Een dergelijk boek is ‘Van de stookplaat’, waarin Harry Martinson op realistische wijze van zijn fel-bewogen leven verhaalt. En dan moet hier ook de krypto-autobiografische roman van E. du Perron ‘Het land van herkomst’ worden genoemd, ofschoon er nauwelijks grooter tegenstelling denkbaar is dan tusschen het zilte, ruige boek van Martinson | |
[pagina 51]
| |
en het intellectueel uiterst fijnen scherp ontledende werk van du Perron. J.P. Valkema Blouw, de auteur van een aantal bekende jongensboeken, schreef zijn eersten roman. Als onderwerp koos hij een vie romancée, het leven van Tarantini, de bekende viool-virtuoos uit het begin van de vorige eeuw. Halliday Sutherland vervolgde zijn herinneringen. ‘En het leven ging verder’, aldus luidt het tweede deel van zijn mémoires, die niet alle even belangrijk zijn, doch waarvan vooral de oudere lezers - ook die zelf geen medicus zijn of geweest zijn - menigmaal zeer zullen genieten. In dit verband moet hier ook vermeld worden het nieuwe boek ‘Menschenredders’ van den bekenden Weenschen arts Dr. Josef Löbel, waarin ons op onderhoudende en voor leeken volkomen begrijpelijke wijze verhaald wordt van de groote werkers, die de geschiedenis der geneeskunde heeft voortgebracht. Niet alleen weegt onder de hedendaagsche schrijvers de aandacht voor het verleden èn voor het heden ongeveer tegen elkaar op - van dit laatste feit zal ons zoowel de aviatische als de sociaal-geöriënteerde literatuur een beeld geven -, doch ook de belangstelling voor land en stad is verdeeld. Zoo komen op dit gebied zeer schrille tegenstellingen voor. Men behoeft daarvoor maar te vergelijken een roman als ‘Achterbuurt’ van Lajos Kassák, waarin de Hongaarsche schrijver ons een beeld geeft van de harde en bittere werkelijkheid van de achterbuurt in een groote stad en een boerenroman als ‘Als de zon rijst’ van den Roemeenschen schrijver Peter Neagoe, die ons een hartstochtelijk-schoone uitbeelding geeft van het boerenleven in zijn vaderland. Van de boeken, die zich met het platteland bezighouden, noemen wij in de eerste plaats ‘Boerenpsalm’ van Felix Timmermans, dat voor velen tot een nieuwe openbaring geworden is van het talent van dezen vruchtbaren Vlaamschen schrijver. Daarnaast van den jongen schrijver Walter Brandligt ‘Kerels in Grandel’; een boek, dat sympathiek | |
[pagina 52]
| |
aandoet door zijn frissche romantiek en waarin, in tegenstelling met vele andere romans, die eenzelfde onderwerp behandelen, het conflict stad-platteland ten gunste van het laatst genoemde wordt beslist. Jan Campert koos het schoone eiland Walcheren tot onderwerp voor zijn roman ‘Wier’ en toonde met dit boek zich ontwikkeld te hebben tot een schrijver van bovenmiddelmatig talent. Er zit sfeer en kracht in zijn boek en een rake, eigen visie op menschen en dingen. Alphons Timmermans gaf een uitbeelding van het zorgelijk leven der bevolking in Noordelijk Brabant. Wij meenen, dat het niet toevallig is, wanneer ons onder het lezen den naam van Antoon Coolen, die dit jaar met een bundel ‘Kerstvertellingen’ zijn naam als voortreffelijk verteller bevestigde, onwillekeurig op de lippen komt. Toch draagt zijn werk een eigen karakter ondanks deze beïnvloeding, die overigens bij de keuze van des schrijvers onderwerp maar al te begrijpelijk is. De heruitgave van Johan Wesselink's kostelijke idylle ‘De zomertocht van den reus’ is een gelukwensch waard. Het zou zeer te betreuren zijn geweest, indien dit mooie werkje onder het stof bedolven zou zijn geraakt. Trouwens, er blijkt behoefte te bestaan de jacht naar het louter actueele te staken. Verscheidene uitgevers brachten nieuwe uitgaven van reeds verschenen werk van oudere schrijvers. Zoo zag het licht ‘Zondagsrust’ van Frans Coenen in een modern, handzaam formaat en ‘Helène Servaes’ van Herman Robbers. Ook van ‘De boeken der kleine zielen’, een van de beste werken van den onvergetelijken Louis Couperus, zag een gemoderniseerde uitgave in één deel het licht. Een nieuw publiek kan nu de schoonheid herontdekken van dit proza, dat, naar blijken zal, waarden bevat, welke tegen de inwerking van den tijd ten volle zijn bestand. In dit verband moet stellig ook genoemd worden de goedkoope dundruk-editie van Dostojefsky's meesterwerk ‘De | |
[pagina 53]
| |
Idioot’, dat in de uitstekende vertaling van J.J. Thomson thans onder het bereik gekomen is van zeer velen. En nu wij hier den naam Dostojefsky noemen, herinneren wij u meteen maar even aan de diepzinnige novelle van Miguel de Unamuno ‘St. Manuel Bueno, martelaar’, die een waardig pendant vormt van Dostojefsky's legende van den Groot-Inquisiteur, waarvan sedert eenigen tijd een Nederlandsche bewerking bestaat. In aansluiting met deze novelle van de Unamuno kunnen wij ten zeerste de lectuur aanbevelen van Dr. J. Brouwer ‘De achtergrond der Spaansche mystiek’. Van den Zwitser Heinrich Federer werd één zijner krachtigste boeken onder den titel ‘Bergen en Menschen’ vertaald. In dezen roman is veel goedheid en zon. Hetzelfde kan men minder gemakkelijk zeggen van ‘Schaduw der bergen’ - het ligt trouwens reeds in den titel besloten -, waarmede Anthonie Donker debuteerde als romancier. Het is een knap boek, dat door meer dan één recensent met ‘Der Zauberberg’ van Thomas Mann vergeleken is, dat hetzelfde onderwerp behandelt, n.l. het leven in een Zwitsersch sanatorium voor long-patiënten. Van geheel anderen aard is ‘Patiënt’, het verhaal, dat de ervaringen van een lijder aan rheuma in één onzer groote ziekenhuizen beschrijft. W.L. Brusse, de auteur van dit boek, is geen opvallend goed stylist, doch de warmte van hart, de fijne menschenkennis en de groote liefde voor zijn omgeving maken het tot een werk, waarmee men gaarne en niet zonder ontroering kennis maken zal. En thans een reeks boeken, die alle, ieder op een eigen wijze ingesteld zijn op de tragiek en de problematiek van onzen tijd. Harde boeken soms, die striemen zonder iets of iemand te sparen; boeken, die bitter zijn van sarcasme of waarin de angst kreunt van menschen, aan wie de volstrekte eenzaamheid zich als een doodsvonnis voltrokken heeft en soms ook, boeken, waarin het erbarmen niet verstikt is om wat deze geslachten | |
[pagina 54]
| |
te doorlijden hebben gekregen. Daar is de nieuwe roman van den jongen Vlaamschen schrijver Lode Zielens met den half-ironischen, half-verteederden titel ‘Nu begint het leven’, dat den zwaren levensgang van den gewezen frontsoldaat beschrijft. Onwillekeurig gaan onze gedachten thans naar een klein boekje, dat op weinige bladzijden ons herinnert aan de verschrikkelijke oorlogswerkelijkheid zelf, die nog altijd dreigend boven onze hoofden hangt. Jaren hebben de oorlogsherinneringen van Frans de Backer noodig gehad om te kristalliseeren tot het legendarisch verhaal ‘Longinus’, dat wij verstaan mogen als de waarschuwende stem van één, die het zelf heeft beleefd. Voortreffelijk geschreven, maar hier en daar van een wrange scherts, die niet anders dan onmenschelijk kan worden genoemd, zijn de gefingeerde grafredes, die F. Bordewijk heeft geschreven voor overleden en nog levende tijdgenooten. Hij bundelde ze onder den titel ‘De laatste eer’. Weinig minder wrang, maar zonder humor en daarom feitelijk navranter is de jongste roman van S. Vestdijk ‘Else Böhler, Duitsch dienstmeisje’. Onbarmhartig wordt hier het menschelijk leven in al zijn voosheid en dorheid bloot gelegd. W.A. Wagener, die blijkens een aan zijn uitgever gerichten brief, waarvan een fragment aan het slot van zijn laatste werk ‘3000 meter in dood water’ is opgenomen, voor de gekwelde menschheid alle heil verwacht van een nieuwen opbloei van de erotiek, vergast ons in zijn kaleidoscopischbonten roman op een étalage van zoowat alle perversiteiten, die op het oogenblik met betrekking tot de erotiek en vogue zijn, waarbij hij zich kwistig bedient van de eveneens en vogue zijnde terminologie der moderne psychologie. Het verhaal ontleent zijn titel aan het kanaalzwemmen, waaromheen de schrijver niet zonder virtuositeit zijn verhaal heeft gedrapeerd. In zijn soberheid veel beklemmender is de novellenbundel ‘Angst, dierbare vijandin’ van Jo Otten, die op zijn beste momenten herinnert aan Poe's fantastische vertellingen, al ligt de | |
[pagina 55]
| |
wortel van de angst bij Otten waarschijnlijk meer in een laatste psychologisch te verklaren oorzaak verborgen dan bij den Engelschman. Hier moet nog genoemd worden de uit-uitstekende vertaling, die H. Marsman gaf van André Gide's ‘l' Immoraliste’ (‘De Immoralist’). Wolfgang Langhoff legt in ‘De Veensoldaten’ ons een ontzettend tijdsdocument voor, dat zijn pendant vindt in de door Eva Raedt-de Canter te boek gestelde mémoires van een Duitsche kunstzuster. Zij heeft haar werk den korten, sprekenden titel ‘Vrouwengevangenis’ gegeven. Beide boeken vervullen ons met bittere smart om wat menschen elkander in naam van hun idealen vermogen aan te doen. Eigenaardig steekt hierbij af het optimisme van C. Scharten en M. Scharten-Antink, die in ‘Littoria’ ons een met veel gloed geschreven verheerlijking geven van Mussolini's werk ten behoeve van de drooglegging der Pontijnsche moerassen. ‘Het leven schroeit’ van den Amerikaanschen schrijver Thomas Wolfe geeft ons een epos der moderne jeugd, waartegen C.J. Kelk's ‘De dans der jonge voeten’ het afleggen moet. Wonderlijk contrasteert met dit massale, woelige boek ‘En het werd weer Lente’ eveneens van een Amerikaanschen auteur. Robert Nathan schreef dezen kleinen roman over het moeilijke leven van dezen tijd met zulk een glanzendlichten humor als men in boeken van de twintigste eeuw maar zeer zelden aantreffen kan. ‘Vreemdelingen’ van den Hongaarschen schrijver Sándor Márai verhaalt in klaren stijl de lotgevallen van den vreemdeling in Parijs. Voortreffelijke korte verhalen, die volgens een mare, waarvan niemand de zegger wil zijn, geen genade kunnen vinden in de oogen van ons publiek, vindt men in ‘De korte baan’ bijeengebracht door H. Marsman en E. du Perron. Wie aan deze onzalige mare geneigd is geloof te hechten, neme onvooringenomen met de lectuur van dezen bundel een proef. Hij zal ongetwijfeld gaan behooren tot hen, die haar brandmerken als een leugen! | |
[pagina 56]
| |
Emmy van Lokhorst en Victor E. van Vriesland deden een poging om de traditie der Erts-almanakken voort te zetten. In het letterkundig jaarboek ‘Kristal’ vindt men een aantal bijdragen van jongere schrijfsters en schrijvers bijeen. Een bezwaar van deze verzameling lijkt ons, dat zij hoegenaamd geen innerlijke eenheid bezit en niet breed genoeg is opgezet om als algemeene ‘Querschnitt’ der letterkundige productie te kunnen gelden. Gerard van Eckeren, die in lang niets als romanschrijver van zich deed hooren, en P.H. Ritter Jr., wiens literaire productie van een schier spreekwoordelijke vruchtbaarheid gaat worden, deden ieder een roman verschijnen, die bewijst, dat zij hun vak volkomen beheerschen. ‘De oogen in den spiegel’ van den eerste, zoowel als ‘Kaïn en Abel’ van den laatste zijn boeken, die psychologisch volkomen verantwoord kunnen worden geacht. Dit geldt ook van ‘Pruiken’ van den Vlaming Willem Putman. En nu ditmaal Viruly er niet is om zichzelf en zijn confraters tot bescheidenheid te manen in zake hun aspiraties met betrekking tot de luchtvaartliteratuur, zullen wij met enkele korte opmerkingen moeten volstaan over de in 1935 op dit gebied verschenen boeken. Wij noteeren het door A. Viruly te zamengestelde ‘Alles O.K.!...... ‘Draaien!’, een boek, dat met zijn talrijke deskundige bijdragen en uitstekende illustraties iederen vlieg-enthousiast bekoren zal. Hetzelfde kan worden gezegd van ‘Paradijsvlucht’ van de hand van E. Berghaus, dat hoofdzakelijk over de Indië-route handelt en dat eveneens voortreffelijk is geïllustreerd. A.F. Koenraads met ‘Mannen in leer’ is er niet in geslaagd boven het type van de magazine-novelle uit te komen met zijn boek. Dit kan niet gezegd worden van ‘Per Vliegpost’ van H.A. van Andel, dat ik niet aarzel - en ik heb hierbij het gezag van Viruly achter mij - den eersten werkelijken Nederlandschen luchtvaartroman te noemen, die dien naam ook inderdaad verdient. Dat ook Anne Morrow Lindbergh's ‘Om de Noord | |
[pagina 57]
| |
naar het verre Oosten’ een begeerenswaardig boek is, doet ons de inleiding, die Viruly voor dit boek schreef, vermoeden. Zelf hadden wij geen gelegenheid meer het met twintig door Charles Lindbergh geteekende kaarten verluchte werk anders dan zeer vluchtig in te zien. En nu wij toch aan het reizen zijn, mag hier niet onvermeld blijven het prachtige verhaal van den Fransch-Zwitser W.A. Prestre ‘Het dodende licht’, dat gedeeltelijk in Frankrijk en gedeeltelijk in Australië speelt. Dat het verre Oosten veler belangstelling heeft, blijkt ook dit jaar uit de literatuur zeer sterk. J. Slauerhoff publiceerde ‘Het leven op aarde’, een roman, waarin de mysterieuze onbegrijpelijkheid van de Oostersche levenswerkelijkheid bijna tastbaar aanwezig is. A. Gervais, een confrater van onzen Nederlandschen scheepsarts, ziet in zijn ‘Aesculaap in China’ de Chineesche toestanden minder ‘visionnair’, bij hem overweegt het spel van verhoudingen en dat geeft aan zijn vlot vertaald boek een komisch en af en toe tragi-komisch accent. Fijn en geestig teekent Heinrich Eduard Jacob in ‘Jacqueline en haar Japanners’ het conflict tusschen de geestesgesteldheid van Oosterling en Westerling. Twee werken van uiteenloopend karakter vertegenwoordigen ditmaal de literatuur over ‘onze’ Oost. Richard Katz, de bekende globetrotter, geeft in ‘Bij mijn bruine vrienden om de evenaar’ zijn indrukken weer van een bezoek aan Ned. Indië. Wie iets van Katz kent, weet hoe smakelijk hij kan vertellen! Evenals destijds de boeken van mevr. Székely-Lulofs schijnt thans het boek van haar echtgenoot, L. Székely ‘Van oerwoud tot plantage’ in het middelpunt van de discussies der deskundigen te staan. Liefhebbers van dieren wijzen wij op een vertaling van de beide ‘Djungelboeken’ van den onlangs overleden Rudyard Kipling en liefhebbers in het bijzonder van honden zullen zich kostelijk vermaken met ‘Tuuntje’ van Karel Çapek, op alleraardigste wijze door Johan Luger naverteld. | |
[pagina 58]
| |
Ten slotte dienen nog enkele boeken te worden vermeld, die weliswaar geen uitgesproken literair karakter dragen, maar die toch in ‘Rondom het Boek 1936’ niet mochten worden gemist. Allereerst valt dan te noemen het pittig geschreven reisverhaal van T.A. van Heyningen, ‘Post’-jagers te voet naar Indië, dat door Dr. P.H. Ritter Jr. van een voorwoord werd voorzien. Het geeft een met vele foto's en zestien teekeningen van Hans Borrebach verlucht relaas van den avontuurlijken tocht van twee ondernemende jongelui, die te voet den langen weg naar den Oost hebben afgelegd; een onderneming, die, zooals men weet, reeds navolging heeft gevonden. S.W.F. Margadant verzamelde ‘20.000 citaten’ tot een standaardwerk op dit gebied; Reinier van Genderen Stort sprokkelde in eigen gaarde. Zijn ‘Sprokkelingen’ doen hem kennen als een romantischen libertijn, die zeer ver staat van het leven van dezen tijd. Prof. J. Huizinga's veel besproken tijdsdiagnose ‘In de schaduwen van morgen’ moge hier niet enkel om zijn inhoud maar ook om zijn schoonen, glashelderen stijl worden genoemd. Een streng zakelijk en daarom zeer instructief boek van A. Broekhuizen over ‘Abessinië’ lichtten wij uit de vele literatuur, die er in het afgeloopen jaar over dit onderwerp verschenen is. En dan als laatste van de lange reeks een buitengemeen boeiend en voor den leek zeer goed te bevatten boek over de groote natuurkundige vraagstukken van den tegenwoordigen tijd: Dr. P. Karlson, ‘Gij en de natuur’; een werk, dat wij hier gaarne naar voren brengen, omdat het ons eraan herinnert van hoeveel belang het is veelzijdig in de keuze van zijn boeken te zijn. Even voor het afdrukken van ‘Rondom het Boek’ bereikte ons nog ‘Klaar voor onderwater!’, waarin Lnt. M.S. Wytema op levendige en boeiende wijze verhaalt van de wereldreis der K XVIII. Een groot aantal voortreffelijke illustraties verlucht dit moderne scheepsjournaal. | |
[pagina 59]
| |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:Mr. ROEL HOUWINK, geb. 1899 te Breda. Gymnasium te Groningen en Utrecht; juridische studie te Utrecht. Woont thans te Zeist. Debuteerde in 1918 in ‘Elseviers geïllustreerd Maandschrift’. Sedert 1931 redacteur van ‘Opwaartsche Wegen’. Werken: Novellen (1924), Maria (1925), Doodsklok (1925), Om den dood (1926), Brieven aan een gevangene (1930), Marceline (1930), Krishnamurti (1931), Faust als levensspiegel (1932), Inleiding tot de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde (1932), Wat moeten wij doen met ons geloof? (1932), De kerk en de intellectueelen (1932), Nicodemus (1933), Ziekentroost (1934), Voor jonge Zieken (1934), Verdwijnend Volk (in samenwerking met H. Gilberg; 1935). Poëzie: Madonna in tenebris (1925), Hesperiden (1925), beide onder ps. H. van Elro; Zes kleine Elegieën (1926), Christus' ommegang in het Westen (1926), Strophen (1930), Voetstappen (1931), Witte velden (1935). Verzamelwerken: Pluk den dag (1931), Zie de dagen komen (1932), Christophoor (1934), bloemlezingen en vertalingen van Sören Kierkegaard, Th. Spoerri, Dostojewsky, Gerard Tersteegen, de Blumhardt's, Fr. W. Foerster, Willem de Mérode. |
|