| |
| |
| |
Onze romanschrijfsters
door J. van Dullemen-de Wit
Het is een rijke oogst geweest, dit jaar...... Onze romanschrijfsters zijn ijverig geweest, zij hebben, van hoog tot laag, zonder uitzondering bijna, de drukpersen iets te doen gegeven.
De oudere generatie waarmede ik bedoel onze schrijfsters van reputatie als Top Naeff, Ina Boudier-Bakker, Jo van Ammers-Küller, zij allen hebben een roman in optima-forma afgeleverd; de daarop volgende generatie, de middelste, waartoe behooren Emmy van Lokhorst, Elizabeth Zernike, Ali van Wijhe-Smeding en J. Zoomers-Vermeer, zij bleven niet in gebreke en de jongste generatie was fleurig en actief: tot hen behooren Henriëtte van Eyck, Marianne Philips, Jeanne van Schaik-Willink, Diet Kramer e.a.; Zij leverden menig aantrekkelijk stuk proza.
Wanneer wij, in vogelvlucht, het gebied dezer vrouwenletteren bekijken, dan aanschouwen wij een bont beeld. De onderwerpen, de geestesgesteldheid, de vorm, 't is àl verscheidenheid en men kan dit gemis aan eentonigheid, deze kleurigheid, deze veelstemmigheid geen slecht verschijnsel noemen.
Beziet men wat de jongeren (al zijn ze dat niet allemaal in jaren) brachten, dan is er reden tot verheugenis: voor 't eerst eigenlijk sinds jaren, is er een nieuwe generatie van vrouwelijke schrijvers die haar man staat!
Eenige jaren geleden publiceerden deze schrijfsters ook reeds, doch hun eigenheid, hun bepaalde sfeer, had zich nog niet, zooals nu, afgeteekend.
Wat is deze sfeer? Kan men zeggen dat bij de jongere, begaafde romanschrijfsters een algemeene richtsnoer, iets als een merk des tijds, een geestesmerk kenbaar is? Bij een oppervlakkig beschouwen is het antwoord stellig ontkennend. Geen grooter contrast dan tusschen een Marianne Philips, een Henriëtte van Eyck, een Jeanne van Schaik-Willink b.v. Ook bij een nadere, een grondiger beschouwing is er veel meer dat scheidt dan bindt. Doch één ding is er dat ontegenzeggenlijk
| |
| |
duidelijk is: deze vrouwen zijn aan hun engste vrouwelijkheid ontgroeid, zij zijn vrouwen gebleven, doch zij zijn niet meer de heimelijke beluisteraarsters harer intiemste gevoelens, zij slaan met oplettende blik, met bijna objectieve frankheid het leven gade.
Haar diepst begeeren is niet meer het uitbeelden eener persoonlijke droom of de verwoording eener persoonlijke smart, doch veeleer is hun aandacht naar de wereld gericht, de wereld waarop zij reageeren met een helder - zij het nog niet mannelijk - intellect en een vrouwelijk gemoed.
Ook Elisabeth Augustin behoort tot degenen die vooral stem geven aan het leven zelf en niet aan het eigen ik. In hoeverre zij een zuivere echo is van dat leven, in hoever zij het leven in segmenten snijdt en er één bepaalde tot haar voorbeeld neemt - het minst fraaie voor het oog -! dat zullen we straks nog nader bekijken.
De oudere generatie overigens beperkte zich niet tot het herhalen van het eigen genre. Jo van Ammers-Küller b.v. met haar ‘Prins Incognito’, liet ditmaal alle historische, alle sociale tendenzen varen voor een speelschen roman welken zij opdraagt aan een vriend die ‘overtuigd is dat zij de problemen der vrouwen veel te ernstig opvat’. Zij nam hierop revanche en toonde dat zij zeer wel in staat is met de vrouwen, (vooral met de gewichtige, de ontwikkelde, de dame -) de gek te steken; zij ontzag ook zichzelf niet en wist haar heldin, een romanschrijfster, aardig voor de mal te houden. Haar verhaal is een burleske, éér nog dan een scherzo - het is niet zonder een tikje bittere hoon voor alles wat in gewichtigheid boven zich zelf uitgroeit, en het brengt door het verrassende slot een ongekend, speelsch motief in haar oeuvre.
Top Naeff gaf met haar ‘Een huis in de rij’ een boek van zeer gedegen literair gehalte. Men vindt er misschien niet de gansche Top Naeff ten voeten uit, maar haar beste eigenschappen zijn er stellig in vertegenwoordigd en om de figuur van den violist Rippe verdient de schrijfster onverheelde,
| |
| |
onvermengde lof. Deze stille figuur, geen miskend genie, maar iemand van talent die, jong, zijn illusies had, doch wiens bestaan als muziekleeraar in een provinciestad vergaat met lesgeven en het zorgen voor zijn vrouw en vier kinderen, - deze figuur in zijn stille volharding tegenover het leven, deze teedere en toch immer beheerschte mensch in zijn nauwelijks aangeduide, doch immer voelbare warme kracht is een aanwinst onzer letteren. De stellig tragische ondergang van dezen man wien het noodlot in de vorm van een te zelf verzekerde, burgerlijke ega verscheen - is aangrijpend, doch stemt niet tot bitterheid omdat de triomfeerende kracht van het leven, hier niet wordt ontkend, integendeel zij lééft in die ééne kleine compositie van den violist die ‘Bevestiging’ heet, voort.
Over Vrouw Jacob van Ina Boudier Bakker is véél geschreven. De figuur van Jacoba van Beieren is een der geheimzinnigste, een der meest fascineerende uit onze Vaderlandsche Geschiedenis. Men heeft met haar nooit goed raad geweten. Wij, hier, in ons moderne Holland kunnen ons een vrouw van dergelijke proporties nauwelijks voorstellen. Wat was zij, wat was haar roeping? De tragiek van haar nutteloos streven is groot, maar tegenover een vrouw als zij past ons geen sentimentaliteit. Wij weten te weinig van de toenmalige geestesgesteldheid, het bewegen der ziele-reacties om ons heel duidelijk voor de geest te kunnen stellen welke waarde de woorden hadden die toen werden gesproken. Een roman die een vrouw als Jacoba van Beieren tot hoofdpersoon heeft kan ik me alleen maar voorstellen geschreven door een auteur die zich de strengste beperkingen oplegt, die dus suggereert, de gestalte oproept tegen een horizont. Men kan eigenlijk in 20e eeuwsch Nederlandsch geen gesprekken van bladzijden lang weergeven die in de 15e eeuw gevoerd zijn! Ina Boudier Bakker heeft met groote toewijding een historische vrouwenfiguur willen uitbeelden en door haar daad onze belangstelling gewekt, maar zij nam ten opzichte van haar hoofdpersoon waarschijnlijk te weinig afstand.
| |
| |
Marie van Zeggelen, wier kunst om te vertellen reeds vroeger duidelijk sprak uit haar jongensboeken (Averij, de Gouden Kris o.a.) en die met haar ‘Plaetse aan de Vecht’ een breede kring van lezeressen won, gaf ons in 't afgeloopen jaar een kleurrijk verhaal uit het Atjeh van de 17e eeuw. Zij beheerscht haar stof, zij schept een fijne atmosfeer - waartoe een langdurig verblijf in Indië waarschijnlijk heeft bijgedragen. Men leert Atjeh kennen, eerst als een sprookjesachtig rijk land, dan komen de schepen der grootmogendheden om met dit land te onderhandelen - maar achter hun gebaren dreigt het veroveringsinstinct.
In een tijd als de onze waarin allen het kolonisatie-vraagstuk met groote belangstelling volgen, is deze oude geschiedenis van een latere hollandsche kolonie stellig belangwekkend.
Van de middelste generatie schreven mevr. Zoomers-Vermeer en Ali van Wijhe-Smeding romans die lijvige boekdeelen vormen. Mevr. Zoomers-Vermeer bracht een schrijnend verhaal ‘Vader’. Scherp ziet deze auteur de rauwe werkelijkheid, maar moederlijk is de wijze waarop zij de wereld omhult, ondanks haar diep-gaande kennis van armoede en verval. Deze keer echter is toch een sterke mineurtoon aanwezig: deze vader is zijn naam niet waard en er is in hem niets van eenige evolutie. In het algemeen heb ik de ervaring dat Mevrouw Zoomers-Vermeer's figuren sterk in den geest bijven leven, zij hebben - ondanks het feit dat zij omhangen zijn met ellende iets onverwoestbaar levends. Daar staat tegenover dat de schrijfster zich te veel in details verliest, haar moederlijkheid en haar levenskennis zijn grooter dan haar beeldende vermogen.
Ali Smeding lijdt aan hetzelfde euvel der wijdloopigheid. Nooit zijn deze vrouwen nu eens uitgepraat! - Zij kunnen hun theetafel, hun bloempotjes, hun ruzietjes en hun droompjes maar niet zonder meer onbeschreven laten! In vergelijk met Mevr. Zoomers-Vermeer is Ali Smeding een veel exorbitanter natuur. Haar temperament is heftig. Zij is bezeten van
| |
| |
een drang tot bekeering: bekeerd worden om daardoor anderen te bekeeren. Zij is eensdeels iemand die de werkelijkheid ontleedt uit een verlangen om haar te ontmaskeren, aan de andere kant vlucht zij in droomen en verbeeldingen. Daardoor is zij waarlijk steeds ‘Tusschen twee werelden’. Zij is een schrijfster van formaat, iemand met uitgesproken talenten, maar tegelijk openbaart zich in haar een sterk tekort aan stijl; stijl in een hoogere beteekenis. Stijl is wel in laatste instantie: evenwicht tusschen geest en stof, beheersching en macht over het eigen ik, althans in de beeldende functies.
Emmy van Lokhorst gaf in het jaar 1935 geen roman, maar een novelle in afzonderlijke uitgaaf, een verhaal dat eenigszins aan haar ‘Droomen’ doet denken, een vertelling die ‘Aanloop’ heet en waarin zij een jong meisje beschrijft, die in haar gevoelens en droomen zóó gedreven wordt door een drang naar het absolute, dat zij telkens weer terug geworpen wordt tot haar eigen kern, omdat de wereld haar teleurstelt. Heftig, begaafd, zichzelf beter begrijpend dan anderen, en van de anderen steeds grootheid verlangend leeft dit opgroeiend kind in een stage schommeling tusschen neiging en afkeer. Het doet soms aan Phil denken, maar Phil was argeloozer. Van ‘Phil's Amoureuze Perikelen’ verscheen overigens een goedkoope Salamander-editie.
Henriëtte van Eyck heeft een talent dat bij ons in Holland en zeker onder vrouwen zeer uitzonderlijk is. Zij springt uit de band, zij is als een kwajongen, uitdagend, onverwacht, speelsch en grillig. Zij is in haar stijl, haar onderwerpen, in haar wendingen volstrekt persoonlijk. 't Is mogelijk dat er in het buitenland schrijvers van eenzelfde allure bestaan, ik ken ze niet.
Hoe haar te karakteriseeren? In haar eerste novellen nog wat aarzelend, nog niet geheel thuis in haar genre, heeft ze nù geheel bewezen een werkelijk oorspronkelijke geest te bezitten. ‘Gabriël’ in de geschiedenis van een zonnestraal die door zijn moeder Zon naar de aarde wordt gestuurd, maar
| |
| |
daar al spoedig den slechten weg op gaat, want hij verbruikt al zijn geconcentreerde kracht om met zijn lichtstraal een blikje zalm voor een muis te openen, inplaats van zijn hoogere roeping te volgen. De moeder Zon laat hem voor zijn straf als mager mannetje op de aarde ronddolen. Vanaf het oogenblik dat wij met dit uitzonderlijke mannetje vertrouwd raken leven wij mee met zijn avonturen. En allengs weten we niet anders dan dat dit manneke dat gedeeltelijk in een onwerkelijke wereld leeft - en tegelijkertijd zooveel ondervindt dat concreet is...... dat dit mannetje iets met onszelf te doen heeft. Hij is zoo dom, zoo goed, zoo dwaas, zoo menschlievend als wij zelf. Hij is een moderne Don Quichotte, hij met zijn paard Saartje als een Sancho Panza. Hij vecht met de wereld, hij wil bevrijden, hij is laf, hij krijgt lief, hij lijdt en rondom hem is steeds de wereld, de lijdende, de grappige, zielige menschheid.
Er zijn oogenblikken dat de belevenissen van Gabriël iets visionairs hebben. Natuurlijk zijn er inzinkingen, natuurlijk overlacht men zich wel eens, natuurlijk mankeert er nogal wat aan de compositie. Het is geen meesterwerk, maar een kostelijk boek.
Een schrijfster die de aandacht begint te trekken is Elisabeth Augustin. Zij publiceerde kort achtereen: ‘De Uitgestootene’ en ‘Volk zonder Jeugd’. Ook zij brengt een element in de vrouwenletteren dat wij er niet kenden. Zij is on-sentimenteel in zóó hooge graad dat men aarzelt tusschen de kwalificaties: objectiviteit of koelheid. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden. Beide boeken spelen in Duitschland, één op het platteland, het andere in Berlijn. Haar korte, als hamertjes tikkende zinnetjes, haar scherpe maar koel gehouden visie, haar warsheid van al wat lijkt op mooi-schrijverij, haar geheele geesteshouding doet vermoeden, dat we hier te doen hebben met eene die te veel zag en hoorde om nog aan iets anders te gelooven dan aan de overmacht der sociale ellende en aan de oerkracht der levensdrift.
| |
| |
Deze uitgestootenen leven op de grens der physieke mogelijkheid, zij hebben eigenlijk niets dan de directe zorg om lijfelijk te blijven bestaan. ‘Hoe zou’ - zoo schijnt Elisabeth Augustin ons te zeggen - ‘hier nog iets ander kunnen bloeien dan het aller-primitiefste leven?’ Maar juist daar is het waar we een vaag gemis voelen; er is, bij alle erkennen van de bestaande, vernietigende factoren toch zoo iets als een menschelijke ziel die haar bewegingen heeft, haar oorsprong vermoedt, haar verworpenheid in enkele momenten doorlijdt. Het beeld dat voor ons oprijst is beklemmend van grauwheid en zelden heeft men in de Hollandsche letterkunde zulk een onverhuld beeld van afgestompte menschelijkheid aanschouwd. Is het echter niet merkwaardig dat beide boeken in Duitschland spelen? Wijzen niet ook heel de typische stijl en taal op een niet zuiver Hollandsche oorsprong? Mag de geheele vorm van het boek wellicht in Holland vreemd zijn, in Duitschland echter geenszins. Knap, kundig, onbarmhartig, maar daardoor imposant is vooral het eerste boek ‘de Uitgestootene’.
Een der meest aantrekkelijke, want zacht-stralende schrijfstersnaturen is Marianne Philips. Zij behoort tot de jongere generatie wanneer men naar haar publicaties kijkt; in werkelijkheid is zij niet zoo véél jonger dan Top Naeff! Deze auteur, die óók het leven der armen en verworpenen kent, is niet als Elisabeth Augustin - gehanteerd door de noodlotsgedachte - integendeel, bij haar is altijd verandering mogelijk in een menschenleven, in een menschenhart. Zij heeft met haar ‘Bruiloft in Europa’ een speelsch, niet al te diepzinnig verhaal geschreven, haar vorige boeken: ‘De biecht’ en ‘de jacht op de vlinder’, lieten haar meer ernstiger kant kennen. De in 1935 uitgekomen bundel verhalen ‘Het Oogenblik’ geven allerlei kostelijke levensmomenten, waarbij een goed evenwicht is gevonden tusschen gevoel en kracht. Marianne Philips is een figuur die we al niet meer zouden willen missen.
Met dit relaas hebben wij niet alle lezenswaardige boeken
| |
| |
van het afgeloopen jaar door schrijfsters geschreven besproken. Het zou ondoenlijk zijn. Toch willen we nog enkele noemen: Diet Kramer heeft met haar ‘Bikkel’ een nieuw bewijs gegeven van haar liefde voor al wat jeugd is, voor allen die zich den weg door het leven nog banen moeten. Zij schiep een levendig beeld van een hoogste gymnasiumklasse, een kleine gemeenschap waarin zich reeds scherp afteekenen de individuen die tot menschen gaan rijpen......
Geestig, krachtig en toch niet zonder weemoed is ‘Avontuur’ van Claire Lennart. Het is misschien ontspanningslectuur, maar van de allerbeste soort! Ellen Russe schreef reeds eenige aantrekkelijke historische vertellingen, haar laatste werk: ‘de lofzang der aarde’ brengt ons in het Florence der della Robbia's. Het vertelt van kunstenaarsroem en kunstenaarsleed en hoe een groote volkskunst, de majolicakunst geboren werd uit de overwinning van het te individueele in Luca en voortgezet werd door Andrea en Giovanni.
‘Vriendschappen’ van Elizabeth Zernike bezit de ingehouden, soms philosopische toon aan deze schrijfster eigen.
Dan zijn er nog enkele boeken die, ofschoon vertaald, aandoen als in Nederlandsch geschreven werken, dank zij hun voortreffelijke vertaling door D. Premsela. Het zijn de werken van Marie Gevers: ‘Muziek in de Meinacht’ en ‘Guldentop’. Zij vormen in het hier geschetste landschap over vrouwenletteren een stralend, geurend, zinnenstreelend boeket!
Zelden las ik boeken die zoo smeltend en doordringend, zoo primitief en tegelijkertijd verfijnd de natuur oproepen, haar weergeven, haar in ontvangst nemen en aanbidden. ‘Muziek in de Meinacht’ is een juweel van poëtische vertelkunst. De eigenlijke geschiedenissen zijn op zich zelf áárdig, doch de grootste bekoring verleent het aan de beschrijving van hoeve, bosch en polderlandschap; men proeft er de aarde, men ruikt er het deeg, men hoort de wiekslag der nachtvogels en het geheimzinnig ritselen en kraken op de zolders. De duizend en één bewegingen van blad en knop, van slapen
| |
| |
en opstaan, van peinzen, zingen en koken zijn hier te zamen geweven tot een allerbekoorlijkst beeld!
Een ander werk dat vertaald werd en de aandacht verdient is: ‘Stoere Zwoegers’ van Caroline Miller, een eenvoudige Amerikaansche vrouw die er wereldberoemd door werd. Inderdaad is deze roman zoo aangrijpend in zijn eenvoudige menschelijkheid, zoo zuiver, argeloos en deemoedig, dat weinigen er hun sympathie aan zullen kunnen onthouden.
Dan rest ons nog onze vreugde uit te spreken over het feit dat ‘Eva’ van de te vroeg gestorven Carry van Bruggen (in een vierde, goedkoope uitgave) voor kort het licht zag.
| |
Bibliografische bijzonderheden omtrent de schrijfster van dit artikel:
Bibliographie: Donker Geluk (novellen). De Branding (roman). Open Zee (novellen). De familie Poggenpuhl, Th. Fontaine, vertaling.
Tooneelkronieken in onze Eeuw, rubriek in de Groene Amsterdammer, boekbesprekingen in Elsevier's Maandschrift, novellen en verzen in de Gids e.a.
|
|