Loterijspel
(1998)–Jan van Hout– Auteursrechtelijk beschermd
Ga naar margenoot+
Steven G[olvervlie]t
Ic, arm, ongeluckich mens[ch], schipper te voet, rampsalich maetroes!
Hoe contrary valt gy my,* o wrede fortuyne, altoes!Ga naar voetnoot102
Ic die myns levens langste poos langs de schuymende baren
Niet alleen oost en west, mer by zuyden en noorden heb gevaren
105[regelnummer]
En nu binnen twee jaeren driemael deerlicken ben berooft.
Zullen altyts de droppelen van tongeluc vallen op myn hooft?
Die zulcken galdranc prooft* es wel in een zwaer lyden.Ga naar voetnoot107
Ander zeylen voorden wint mit groot winst, goe havens hen verblyden,
Tschynt of hen dongelucken myden, los van alle getreur.
110[regelnummer]
Ic en geloof niet,* of zy varen slechs deur de droppelen deurGa naar voetnoot110
En dat my valt te beur groot ongeluc aen elcken cant.
Teerste schip, daer ic voor putger* op voer, dat stoet aen de strandt.*Ga naar voetnoot112
Daer van quam ic mit een wrac* te lant, mer de tweede reysGa naar voetnoot113
Zeylden wy op een clip in zee, myn haer staet te berch alssicker om peys,*Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Twas omtrent Midineys* onder de Fransche custen.Ga naar voetnoot115
Drie dagen dreeff ic op een wolsac, elc mach dencken mit wat lusten*Ga naar voetnoot116
En hoe ic middeler tyt rusten. Ic quam aen een hooge roots an,
Ic begaff my wederom tzee en creech een huyr als bootsman.*Ga naar voetnoot118
Wy namen vracht in, waren mit zout geladen ende zeylden uyte Condaet*Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Mit een moeyen westen wint en op een avont laet
| |
[pagina 403]
| |
Roupt de schimman,* die dier tyden zyn poose te roer staet:*Ga naar voetnoot121
‘Schipper, voort, hier is onraet! Myn dunct tschip begint te zincken!’
Daer wy alle gelyc aen tpompen, wy grouden voor verdrincken.
Ten baeten niet, tschip zonc meer en meer. Wy tboot* over tboortGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
En mit gemeender handt* daer in. Tschip zonc rechte voort.*Ga naar voetnoot125
Wy quamen omtrent Poort a Poort.* Daer zyn wy gevangenGa naar voetnoot126
Van tvolc van de Lantaet;* die wouwen ons an de bouchspriet hangen,Ga naar voetnoot127
Daer naer en hadden wy geen groot verlangen. Wy werden los mit een degelic rantsoen.*Ga naar voetnoot128
Mit teerste schip dat ic vont weer scheep - twelc de maets doen loen* -Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Bevracht mit westersche goen; ic, cranc geweest zynde, noch nau genesen.
Mer zulcken avontuyr als wy hadden, zoude een yegelic wel voor vresen!
Bouwen
Wat schelmscher, logenachtiger bouf mach onse coster wesen!
Hadde ic gedocht, dat dien ouden rang* zo conde liegen!Ga naar voetnoot133
Zo pleechmen de luy opten eersten april te bedriegen.
135[regelnummer]
Ic meynde, ic zou tot Delff als van outs eenigen troost vinnen,
Mer ic const daer weynich ander volc dan zeer benoost* vinnen;Ga naar voetnoot136
Men zou eer troost aen St. Joost* vinnen, dat conde ic wel mercken.Ga naar voetnoot137
Ga naar margenoot+Ten gebracker n[ochtans] aen de ketels niet. Of Apellus by gebreck van clercken
Daer niet meer en wilt wercken, dat leytmen in myn bol.*Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Bat,* daer staen zo veel grote ketels ledich en hol,Ga naar voetnoot140
Kwou ons coster waer op col,* dat hy herwerts stuyrde myn hopen.Ga naar voetnoot141
Daer is tgeloof al uyt,* de pastoor es wech geloopen,Ga naar voetnoot142
Apellus mont en staet niet meer open, hy kan niet meer spreecken.
Daer vond' ic een diel volx* die van haer leytster waren geweecken,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Mer ic sach haer de oogen leecken,* niemant en heeftet hem belooft,*Ga naar voetnoot145
Daerom hebbense den godt Apellus van zyn keteleer berooft.
Nu willen zy voor haer hooft,* als een aertsen god, houwenGa naar voetnoot147
Een heylich veerman.
Steven
Wel is dat niet Bouwen Aertsvelt? Nu houde ic my voor zot! Bouwen!
Zegt lieve vrient, hoe zyt gy hier doch dus deerlicken an?*Ga naar voetnoot149
| |
[pagina 404]
| |
Bouwen
150[regelnummer]
Hoe hebbe ic het hier? My dunct, goe vrient, dat ic u ooc kan!
Tes Steven Golvervliet, de goede man. Hoe zydy doch dus pover?
Naer tuytwysen van* u cleeren en hebdy ooc niet veel tover,*Ga naar voetnoot152
Als ic, die heb noch gras noch lover.* Ic hebbe u in beter staet gesien!Ga naar voetnoot153
Van waer is de comst, waer wildy heen? Willet my bedien!
155[regelnummer]
Ic en hebbe u in maenden tien gesproocken noch vernomen.
Steven
Lieve Bouwen, van waer dat ic lest ben gecomen,
Dat en zout gy niet droomen in zeven jaren.
Ic hebbe rontsom de heele werelt gevaren
Mit capiteyn Draec,* daer van heb gy denc ic wel wel horen zeggen,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En tgeen ic daer mede gewonnen hadde ging ic aen een scheepgen leggen.*Ga naar voetnoot160
Ic wasser zelfs schipper op en ic werde bevracht
Opte Ver en de Boc.*
Steven
Mer dat is een haven een stuc deur de lyny* in Bresilien.Ga naar voetnoot163
Men zeylt daer veeltyts van Spaengien, uyt de haven van Sivylgen,*Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En wert nu by onse Nederlanders mede besocht.
Daer hadde ic de Nederlantsche waren, my ingegeven,* gebrochtGa naar voetnoot166
En ten duyrsten vercocht. Ic was weder geladen
Mit zulcke waren diemen daer vint, gy en zoutet niet raden.
Ofgesteecken zeylde ic by twintich graden op dees zyde den equinoctiael*Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Mit goet geluc. Daer vondic een zeerover, spreeckend een onduytsche tael;
Myn yst, dat ix verhael.* De wint wast noort west ten noort;Ga naar voetnoot171
Hy hout op myn aen, geeft vier, ic stel myn teweer, hy souctte* clampen aen boort.Ga naar voetnoot172
Ga naar margenoot+Ic was boven wint,* schiet hem mit een goteling* in de zy,Ga naar voetnoot173
Dat hy een groot lec creech. Hy begon te zincken; wy en bleven niet by,
175[regelnummer]
Mer ontseylden hem bly ende calfaterden onse gaten.
Wy haddender twee van onse cnaphandichste maetrosen gelaten
| |
[pagina 405]
| |
En ic was doer myn slincker arm geschoten mit een mosquet.*Ga naar voetnoot177
Een ander hing zyn been by, twelc wy hebben ofgeset,
Wy hilpen hem te bet* ende deen tbest by hem, dat wy mochten.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Wy zeylden vast voorts mit hoop en zorch, mer als wyder minst op dochten,*Ga naar voetnoot180
De ongelucken ons besochten om gans te versmoren,*Ga naar voetnoot181
Want, comende omtrent Engelandts Ende,* hadden wy de wint verlorenGa naar voetnoot182
En zien van voren twee oorlochschepen comen aen strycken.*Ga naar voetnoot183
Wy alle de zeylen op, voorde wint of!* Meenende hen te ontwycken,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Heeft ons ons voornemen grotelix gefeylt,
Want de schelmsche oorlochschepen veel beter dan wy waren beseylt.
Zy achterhaelden ons. Bycomende, zo warent Engelschen, onse vrienden;
Zy en deen ons geen quaet anders, dan zy ons alles ontlienden,
Twelc zy zeyden in heur schepen grotelix te hebben van noot.
190[regelnummer]
Dat was voor 't 1e alle onse wyn, provande,* cruyt en loot,Ga naar voetnoot190
Mit een half last* broot en tgeschut. De rest lietense ons houwen,Ga naar voetnoot191
Trouwen, mit ons lyf.* Nu moochdy by u zelven dencken, Bouwen,Ga naar voetnoot192
In wat groote benouwen wy zeylden voorts mit drouven moe
Op Goods genae.
Bouwen
Steven, dat lienen, naer ic de zaec bevroe,*Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ging al reelickgens* toe!Ga naar voetnoot195
Steven
Neen, neen, dat ging al genadich,
Die natie es tot ons Neerlanders zeer goetdadich:
Te minder peryckel hadden wy* dat ons schip zou stoten,*Ga naar voetnoot197
Tworde wel gelicht. Tgeschieden om beter willen, op dat wy overal mochten vloten.*Ga naar voetnoot198
Mer Bouwen, hoort nu voort. Wy zeylden van daer tusschen de Hoofden:*Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Daer vielen wy in handen van luy, die in geen god en geloofden
En die ons niet en beroofden.
Bouwen
Wat volc wast?
Steven
'k En sach in u boogaert noyt zulcke entten.
| |
[pagina 406]
| |
Ze quamen van Duynkercken en men nomtse Malcontenten.*Ga naar voetnoot202
Overgegeever* bouven en hebt gy van u leven niet gesien.Ga naar voetnoot203
Bouwen
Nochtans en beroofdense niet, zeggy?
Steven
Tis wat anders dat ic mien:
205[regelnummer]
Die namen ons al tsamen gevangen en hielden schip en goet voor prys.
Haddense ons slechs berooft, bengy de zaec nu wys,*Ga naar voetnoot206
Zo zoudense ons ten minsten wat hebben gelaten.
Ga naar margenoot+Men brocht ons te Duynkercken en worp ons in zo leelycke gaten.*Ga naar voetnoot208
Daer leggende, gebeurdet dat ic droomde op eender nacht,
210[regelnummer]
Hoe dat ic in myn schip aen het roer stom, hebbende de wacht.
De maen scheen zeer claer. Doen viel myn ooch
Op Leyden.* Om te gissen waer ic was, zo gryp ic myn booch;*Ga naar voetnoot212
Daer naer schietende, vinde ic hem hooch op 44 graet.
‘Nu zyn wy op de hoochde van Cabo de Veynster’,* sprac myn maet.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Hier en tusschen hoorde ic een stemme, die tot myn zeyden:
‘Wilt gy vertroost zyn? Hout recht aen op Leyden,
Daer vint gy den mensch, die u zal geven troost
En onderwysinge, dat van alle tgeen gy verloost*Ga naar voetnoot218
De schade niet en zult achten, mer zultse lijden gaeren.’
220[regelnummer]
Ic word wacker, verblyde my in myn droom ende zocht tverclaren.*Ga naar voetnoot220
Ic gingt vast in myn hart bewaren. Ic begonst tebreecken
Zo lang, dat ic los werde. Ic bin wech gestreecken*Ga naar voetnoot222
En haer handen ontweecken* en zulx herwerts gecomen.Ga naar voetnoot223
Bouwen
En hebdy vanden troost van Appollus te Delff niet vernomen?
225[regelnummer]
Ic, myn goeden quyt zynde deur tegenspoet,
Was van onse coster daer gewesen om te crygen boet;*Ga naar voetnoot226
Mer ic, arm bloet,* daer comende, vont het gelogen.Ga naar voetnoot227
Men zeyde my, dat de boetgevende man over lang was vertogen,*Ga naar voetnoot228
Dus most ic myn verder pogen.* Ten wasser ten besten niet gestelt.Ga naar voetnoot229
| |
[pagina 407]
| |
Steven
230[regelnummer]
Ba, ju* coster, loof ic, heytet voor een boesel* vertelt.Ga naar voetnoot230
Ic hebber trouwen me geweest,* mer most buyten om passeren,Ga naar voetnoot231
Waeromme en weet ic niet, ic denc datse aen myn cleren
Wel zagen datter om wat te verteren by my niet en zat.
Daerom achte icket beter, dat wy wandelen ons pat
235[regelnummer]
En zoucken een ander stadt. Ic gisse, tsal wesen Leyden,
Daer ons de Heer een vertrooster in ons schaden zal bereyden*Ga naar voetnoot236
En doer zyn heyligen Engel geleyden.
Bouwen
‘Loopt, loopt’, zeydense, ‘pact u naer de naeste stee,*Ga naar voetnoot238
Daer staet u troost geree. Apollus woont daer by de clercken.*Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Hy es van hier verhuyst, hy wil hier niet meer wercken.
Zoumen hier op ju scha mercken?* Tmach hier als gras en lover clicken,*Ga naar voetnoot241
Ten comt hier op geen schepen toe,* tzyn hier al veel grover sticken,*Ga naar voetnoot242
Aen de welc gaet pover bicken’.* Dit es dat zy tmyner schandt spraecken.Ga naar voetnoot243
Hoe naer zoude ic* te Leyden wel op een ancker te landt raecken?Ga naar voetnoot244
Binnen
|
|