Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 231]
| |
't Hangt aan een goet beleit.Met Oly 't Vuur te willen blussen
Zal nimmer reedlyk mens bestaan.
Zo laat zich noit de gramschap sussen,
Met harde woorden voor te slaan.
Vorst David strekt hier tot een spiegel,
Die toornig dreigde Nabals bloed
Te plengen, toen de schrandre Abiegel,
Zyn bitteren trots en wrevelmoed
Door haar geschenk en heusse reeden,
Verwon en stelde in 't end te vreeden.
| |
[pagina 232]
| |
LIV. Zinnebeelt.Hoe het smeulende vuur van een quaataardigen inborst, wanneermen zig met een gelyke quaadaardigheit en wreveligheit tegen het zelve ter wrake aanzet, te meer ontvonkt, en in stee van daar door gestuit te worden, in lasteringen ontvlamt, en eindelyk in een vuur van toorn ontsteekt, heeft ons de bevinding geleert: waarom de spreuk, men moet geen oly in 't vuur gieten, hier op toegepast, doet zien dat zulke hulpmiddelen verkeert zyn, en datmen tegen de inkankeringe dier gebreken verzagtende plaasters ter genezinge moet gebruiken. Paradin maekt van de krakkeel- en kyfzugtigen, in zyne Prinselyke Devysen, een Zinnebeelt, vertoonende een Krygsman die in woede met zyn zwaart het vuur 't onderft boven roert, zoo dat de vonken opwaarts springende hem het oog quetzen; en bedient zig in zyne onderrichtinge van de Spreuk van Pythagoras, welke zeit: Men moet het vuur met geen zwaart slaan. Welke leerles wy den Lezer voor goedt zullen, aanpryzen, en vervolgens tragten smakelyk te maken met het voorbeelt van Koning Philips. Deze, als hem zyn Hovelingen zeiden dat Arcadion qualyk van hem sprak, en den Koning aanstookten om door straffe zig daar over te wreeken, zeide: Bejegent Arcadion vriendelyk, en geeft hem een geschenk. Eenigen tyt daar naa belastte hy zyne Hovelingen, zy wilden eens onderstaan wat Arcadion nu al van hem zeide. En als zy zeiden dat hy veel deugt van den Koning sprak, en hem boven gemeen prees, antwoordde Philips: Ziet gy nu wel dat ik een beter geneesmeester van de quaatsprekenden ben als gy? en dat | |
[pagina 233]
| |
het by ons zelfs toe komt datmen goed of quaat van ons spreekt? Dus hooren wy den Rabbyn Gamliël by J. de Dekker in zyn Treurspel den Dooper: Zoo imant wat te hardt durft drukken op ons zeer,
Wy wreecken 't meesterlyk met schelden op zyn eer;
Wy weten 't felle vuur der razerny te voeden,
En helpen 't grimmig hart met lasteren aan 't woeden.
Wel had hy te voren gezegt: De gramschap, vyandin
Van redelyk vermaan, verduistert ziel en zin,
Dryft nutten raadt van 't oord, doet brein en geesten hellen.
Ook spreekt de waarheid door zynen mont in de vorige vaarzen: Iet zonder rypen raadt loshoofdig te bestaan
En voegt onze orde niet: zacht gaan in alle dingen
Betaamt den vaderen: in woeste jongelingen
Wort woest en los bedryf noch eenigszins gedult:
Maar geen ontschuldiging dekt hier der ouden schult.
Laat, bid ik, uwen toorn een weinigsken verkouwen,
Wil toch uw hevigheit wat in den breidel houwen.
Daerna tracht hy Malchus dus ter neder te zetten: Schoon dat hy al het quaat, waar meê wy hem belasten,
Bestaan hebbe of misschien nogh erger hebb' bestaan,
Het voegt u evenwel den man eerst toe te gaan
Met zachte middelen, en onberoert van zinnen
Dien doolenden te zien door heusheit te gewinnen,
En minnelyk vermaan: opdat men niet en meen'
Dat gy den leggenden veel liever gansch vertreên
| |
[pagina 234]
| |
Dan met een enkle hant tot ryzen zout bewegen.
Voorwaer daar is uw eer niet luttel aan gelegen,
Dat ook d'afgunstigen verstaan uit uw beleit,
Met welk een liefde en zucht gy naar de zaligheit
Van allen dorst en snakt, en niemant wenscht verloren,
Dan die moedwilliglyk geen raad en willen hooren.
Ik bidde u, overleg, eer gramschap uw gemoedt
Nogh verder buiten 't spoor der reden rennen doet,
Wat vruchten gy van uw hartnekkigheit zult plukken.
En als Malchus hier op antwoort: Dees namelyk dat ik myn vyant zal verdrukken,
De vromen wel getroost zal maken in den geest,
De twyffelenden sterk, d'onschamelen bevreest,
Ten leste door dit bloet de vaderlyke wetten
Zal vestigen, en op gewisse voeten zetten;
besluit Gamaliel wysselyk aldus: Neen vrient, dit zullen eerst de vragen zyn hier van,
Dat elk gelooven zal dat gy een eerlyk man,
Dien gy niet magtig waart door reden te vermannen,
Getracht hebt door gewelt van wreetheit uit te wannen.
Ik eindige dit Zinnebeelt met de woorden van Horatius, gepast op de Gramschap en Wraakzucht: De Gramschap is een korte razerny,
Voer over uw gemoedt de volle heerschappy.
Gehoorzaamt het u niet, het zal u overheeren.
Betoom 't met ketenen, indien gy 't wilt regeren.
|
|