Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 201]
| |
't Is schandelyk te melden.Was 't niet genoeg, der Heidnen drinkgelagen,
En dronkenschap in 's weerelds duistren tyd
Te volgen? wort dit quaat in deze dagen,
Van 't volk gepleegt, dat Christus naam belyd?
Helaas! wie kan 't verbloemen of verschoonen,
Hoe veelen zich in 't nutten van den wyn,
Tot hun bederf, niet minder gulzig toonen,
Dan dit gepropte en overlaaden Zwyn.
Maar spiegelt u, o dronkaarts, nog in 't ende,
Bedwingt uw lust, eer 's hemels wraak u schende.
| |
[pagina 202]
| |
XLVIII. Zinnebeelt.Het Zwyn is een Zinnebeelt van Gulzigaarts, en vrekken. De H. Schrift zegt van de eersten, dat hun God hun buik is: omdatze hunne eere stellen in die schande, van hunnen hollen balg, wanneer die ledig is, weder op de leest te slaen, en uit sloklust op te vullen: in welk opzigt zy nog arger te schatten zyn dan de Zwynen; want die geven nog nut na hunne dood, met hun gemeste hammen, in welk opzigt de Vrekken met hun gelyk staan; want schoon de zelve niets voor anderen overig hebben, maar alleen uit vreklust hunne ledige zakken tragten op te vullen, zo laten zy nochtans na hunne dood voor anderen wat overblyven. Philoxenus (om een voorbeelt van Gulzigheit te stellen) nam zulk genoegen in zyn gulzigheit, en vraatlust, dat hy wenste een hals te mogen hebben als een kraanvogel, om alzoo de spyze langer te mogen smaken, eer die in de maag daalde. En om dat het zwyn tot barstens toe opgevult, gemeenlyk met zyn snuit den trog omwerpt, en de overige spys uitstort, die naderhand van dienst zoude konnen zyn, zoo strekt het ook ten Zinnebeelt van verquistinge. Geen Roomsgezinde, denk ik, zal zig daar aan storen, dat ik Caesar Borgia, een weergaloos voorbeeld van verquistinge, hier by gedenk. Deze verquistte en verspeelde op eenen nacht met de dobbelsteenen tien duizent Ducaten uit de aflaten opgezamelt, bedenkelyk om tot een goet gebruik aangeleit te worden. Doch de h. Vader, Alexander de VI, nam deze verquistinge van zyn bastaardzoon voor suiker op, zeggende al lachende, 't zyn maer de zonden van de dronke Duitsers. Laat het u welgevallen, Lezer, dat ik naa het openen van ons Tafereel, u een gulde les ten afschrik der wellustigheit en overdaad voorstel, ontleent van den Roomschen Redenaar Cicero, daar hy aldus zeit: Hoe lange zullen vele Schepen over verscheide Zeen den overvloed van onze Tafel aanvoeren? word niet een os op een weide van weinig roeden gevoed? en is niet een Bos voor veele Elefanten genoeg? Of heeft de Natuur, schoon zy ons met zulk een middelmatigen aart voorzien heeft, ons zoo onverzadelyken buik gegeven, dat wy de gretigheit der vuilste beesten met onze begeerten overtreffen? geenzins. Onze natuur is van een gehoorzamen aart, en tot matigheit gewent zynde, wort zy met weinig afgewezen. Ons lust hier aan te hechten eenige Vaarzen tot deze stoffe dienende, zoo als die my door eenen myner vrienden overgegeven zyn. Dus luidenze: | |
[pagina 203]
| |
Waarom schepte iemant oit genoegen en behagen
In wilde zwynen en in hazen te gaan jagen,
Of vogels in de lucht? waarom geboodt de lust
Te halen oesters op een afgelegen kust?
Wat ons bosschaedien, wat ons de baren geven,
Strekt geen vervulling voor het noit verzadigt leven.
Wat ons de ryke zee, wat lucht en aarde geeft
Is niet dan stof, die voor de boosheit voedsel heeft.
O Bacchus, die bekranst met groene wyngaertblâeren
Zoo dartel pronkt, gy hebt den naam van vreugt te baren.
U kunnen rozen en druiftrossen 't jeudig hart
Vermaken by den wyn, en veiligen voor smart.
In Thebe vieren u met pracht en praal de vrouwen,
Die u aanbidden en voor eene godtheit houwen.
Zy brengen altemaal u offergiften aan,
En wyngaartranken met haar druiven zwaar gelaên.
Dan hoort men een geluit van bommen en cimbalen
En trommels op 't gebergte en in de lage daalen.
Dan drinkt men overal: men zuipt zich zelven vol:
Men legt de schaamte neêr, en stelt zich aan als dol.
O ydelheit! wat kan die weelde en wellust baten?
De dronken dorst zal noit de gulzigaarts verlaten.
| |
[pagina 204]
| |
De weelige overdaat krygt dus den loffen toom.
Men spilt een groot beslagh van rykdom zonder schroom.
Niets is 'er dier genoegh om op den disch te zetten.
De hooge prys alleen versiert de dischbanketten.
Men put de schatkist uit om by den dierbren wyn
In volle blyschap en in dartelheit te zyn:
Daar Kleopatre uit lust om Rome te beschempen
Een koningschat durft in een teug azyn verslempen.
Wat Babel opbrengt wort geschonken in een glas,
Als of dat voor den dorst het eenigh middel was.
Hoe lang zal nogh de mensch uit alle vremde hoeken
Voor zyne tafel gaan de lekkernyen zoeken?
Hoe zal hy zich helaas verzadigen in 't end?
Waar henen zal zyn lust en gragaheit zyn gewendt?
O Tantalus, gy staat in 't midden van de stroomen,
En kunt den heeten dorst door geenen drank betoomen.
De boom begeeft u strak, wanneer gy eten wilt,
En gy ziet al uw moeite om t'eten strak gespilt.
Uw dorst blyft even zwaar, uw honger ongemeten.
Het droeve lot belt u 't drinken en het eten.
De Griexe wysheit liegt niet altyt even grof.
Wy geven zelfs helaas tot dit verdigtsel stof.
Wat ons de zee geeft, of 't geboomte zwaar geladen,
Wy kunnen 't oog wel, maar den honger niet verzaden.
O mensch, rys uit het stof, verlaat die dwaze wys
Van leven: boet uw lust om hoogh aan hemelspys.
|
|