Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 197]
| |
Men vind ze overal.Beschouw hier, hoe de walgelyke Spin,
Van wier bedrog de diertjes zelfs getuigen,
Door haar verstrikt, die hatelyk van zin,
Uit heilzaam kruit een vuil venyn kan zuigen,
Verbeelt een vals en liefdeloos gemoet,
Steets afgericht, al waar 't zich komt te wenden,
Om 't goede dat zyn naaste spreekt of doet,
Door een verkeerde en quaden naam te schenen.
Een snood gebrek, met ernst van elk alom
Te weeren uit den grond van 't Christendom.
| |
[pagina 198]
| |
XLVII. Zinnebeelt.Men zeit van de Spin dat zy venyn weet te zuigen uit de edelste kruiden, bloemen en andere veltgewassen. Waarom zy niet onaardig gepast wort I. op zulk een soort van menschen die men Berispers, Bedilicis, Woordvitters, Muggezifters, en Wryters noemt; die door zulks te doen de werrelt wel zouden willen wysmaken en doen gelooven dat zy ervaren stuurlieden in die wetenschappen en letteroeffeningen zyn, doch gemeenlyk (als het spreekwoort zeit) brave stierluyden aan lant zyn, en geen hart, of moet hebben om zich in de ruime zee der penoeffening te begeven, om proef te geven van hunne bedrevenheit. De vermaarde Dichter J. Antonides zeit van zulk volk: Zulk een gebroet, dat als de rekels, die vervaart
Wegsluipen in hun hol met ingetrokken staart,
Geen edeler party het hooft zouw durven bieden.
Dit lot zal deze speelpop van mynen buitentyd al mee te beurt vallen. Want niemant moet my verdenken dat ik zoude gelooven dat myne schriften, gelyk die van anderen, al mee niet over den hekel gehaalt en bedilt zullen worden, en woordenvittery onderhevig wezen, of dat myn doen niet zal tegengesproken worden, al eer men eens heeft agt gegeven op het nut dat ik, in opzigt van het verbeteren der bedorven zeden, voor heb. Want dit is het gewone loon, dat elk in deze bedilzugtige eeuw voor zynen goeden yver, nachtwaken, en met de neus in de boeken te zitten (terwyl anderen om een trantje gaan, | |
[pagina 199]
| |
of met ydelheit, zoo het daar noch by bleef, hunnen kostelyken tyd verquisten) te wachten heeft. Hierom zeide Dan. Jonćtys en had 'er licht reden voor, Dat het immers zoo gerust niet was schoenpinnen te maken. II. Wort het bedryf der Spin op quaataardige menschen gepast, die, het zy zo 't wil, uit vuilaardigheit, 't zy reden of geen reden daar toe hebben van een yder en zyn doen altyt ten quade of met verachtinge spreken. Ja dat nog erger is, hoe zuiver het oogwit van een Schryver zy, hoe voorzichtig en oprecht hy de zaken behandelt heeft; nochtans zullen quaadaardige menschen de Spinnen gelyk, door verdrajinge van den zin, of verkeerde opvatting, daar venyn uit weten te zuigen, om den reynen yver van den Schryver met dien venynigen zwadder te bekladden. Zulke menschen zyn rustverstoorders, tyrannen, en beulen van den geest, en stellen zig in zeker opzigt gelyk met den veragtelyken Nero, die reden zonder reden vond om zynen boozen aart te oeffenen! gelyk dan volgens het verhaal van Suetonius, alle misdaat zelf van geringe dingen, en eenvoudige woorden, by hem voor hoofdzonden werden opgenomen. Ja een Tooneeldichter onder voorwendinge dat hy Agamemnon met lasterlyke woorden getergt hadde, wert van hem gestraft. 't Gebloemt waar uit de nyv're Honigby
Den honig gaart, tot zoete lekkerny,
Strekt voor de Spin stof om venyn te zuigen.
Waar ontrent niet anders te doen is, dan met een Christelyke bezadigtheit zulke menschen te verdragen, en te denken het geen Xenophon zeide tegens een die hem lasterde: Gy hebt geleert quaat te spreken; en ik heb geleert het zelve te verdragen. | |
[pagina 200]
| |
III. De Spin is gedaante als boven verbeelt, in 't midden van haar warnet, van waar zy naar alle kanten loert op eenig aas, stil, en uitgestrekt geplaatst, wort genomen voor een Zinnebeelt van List; en vergeleken by het doen van de Kat, in de Fabel, welke ziende dat de muizen alle hare list ontdekt hebbende in hare holen bieven, zich liet met bey de pooten om een balk geslagen, stil, en uitgestrekt, even als of zy dood was, hangen, om op dusdanige wyze de muizen te verschalken. Maar eene der voorzigtigste deze list bemerkende, riep haar van verre toe; Al veranderde gy u zelve in een meelzak, nochtans zouwen wy 't ons niet betrouwen by u te komen. 't Gaat ook dus met de Spin in opzigt van de vliegen. De voorzigtigste vermyden het net, de groote en stoute boren 'er door heen, maar de kleene en onnozele blyven in het zelve verwart hangen. Daarom vergeleek Solon het Recht en de Wetten by een Spinnewebe, daar de kleene vliegen in gevangen worden, maar de groote doorbreken. Daar die oude, dog quade spreekwyzen; Dat Kooplieden hun woort moeten houden, maar de Prinsen niet: Dat de wetten zyn voor het volk, niet voor den Vorst gemaakt, hunne herkomst van hebben. Keizer Karel de V. moet tot zynen roem hier by gedacht worden. Deze had tot een spreekwoort: Alwaar het (zeide hy) dat de Trouw uit geheel de werrelt verhuisde, zoo moestze nochtans in de Hoven der Koningen blyven wonen. De Getrouheit (zeit Plato) is de grontstut, of Fondament van het borgerlyke leven. |
|