Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 179]
| |
Schuw voor den dag.Wat moogt gy, ydel weereldkind,
Om 't zienlyk goed van kleine waarde,
Zo min bestendig als de wind,
Staag wroeten als een Mol in de aarde?
Word eenmaal wys, en zoek een schat
Van Christelyke deugd te winnen,
Die u, door 's leevens duister pad,
Brengt in 't gewenste Salem binnen,
Daar gy, voorzien van 't hoogste goed,
Treed lucht en wolken met uw voet.
| |
[pagina 180]
| |
XLIII. Zinnebeelt.Dit Zinnebeelt ziet op zulke menschen, die als de blinde Mollen al hunnen levenstyd doorbrengen met wroeten in de dompige aardsche dingen zonder eens d'oogen te openen, om door de Rede te beschouwen de dingen, welke als waardigst veragt moeten worden, en niet eer zien dat al hun zwoegen ydel is, dan wanneer zy tot hun sterfuur konnen, en het te laat is. Men zietze als slaven draven, wroeten, zweeten, even of 'er hunne zaligheit aan hing; en ondertusschen verkrygen zy met al hun wroeten niet als een onzalig ongenoegen. Zy hebben Schatten en Rykdommen verkregen; maar de wysheit en bevinding heeft ons doen zien, dat de Gierigaarts arm en elendig zyn, en blyven, in het midden van alle hunne verkregen schatten. Verwonder u niet, Lezer, dat ik voor de derde maal, hoewel t'elkens met een andere bespiegelinge en vernieuwt of verandert Tooneel voor den dag kom. 't Gevaer dier ziekte vereischt datmen middelen bedenke. Wil het een niet, het ander mocht zyn werkinge doen, tot genezinge van deze gevaerlyke ziekte des Gemoeds. De alwyze en goede God heeft den mensch met een edel vernuft geschapen, op dat hy de dingen van deze werrelt wysselyk behandelen; gebruik van de zelve nemen; maer zich daar niet aan verslaven zoude. De werreltsche dingen te gebruiken, als of wy die niet gebruikten, of de zelve niet misbrui- | |
[pagina 181]
| |
ken, om dat de gedaante dezer werrelt voorby gaat, is een leerles uit de goude penne der Euangelische waarheit gevloet. Welke ons onderwyst hoe wy omtrent de werreltze dingen ons onverschillig gedragen moeten, niet overmatig ons in het verkrygen der zelve verheugen, nog in het verliezen bedroeven, om dat de zelve tog niet bestendig zyn; en nog veel min onze hoop en troost op de zelve vesten; 't welk niet kan toegaan buiten een geweldige verkragtinge van de Rede en van Gods voorzorge over alle zyne schepzelen. De ziel is tot het beminnen van bestendig en eeuwig goet geschapen (zegt de Schryver van de stigtelyke Overdenkingen) en, gy doet haar ongelyk zoo gy het einde van haar verlangen stelt in de tydelyke dingen. Alle gevleugelde dieren, hoe zy den hemel 't naaste zyn, hoe zy minder begeren en vergaderen van de aardsche en benedenste dingen. De kruipende dieren in tegendeel verzamelen het geen ze begeeren in holen, en zyn van slegter en onedeler aart dan de vogelen. God heeft u de ziele gegeven, en vertrout gy hem de zorge des lichaems niet? schaam u, dat het Geloof en de Reden niet konnen op uw gemoet bewerken, 't geen de natuur te wege brengt in de vogelen des Hemels, welke noch zayen noch mayen; en nochtans gerustelyk op 's hemels voorzorg zig des avonts te slapen leggen. Hier op ziet de brave Dichter H. Dullaart, in zyne uitbreiding op den CIV. Psalm, waar in hy aldus spreekt: ô God, wat is uw goedigheit
Een voedstermoêr voor vee, en menschen;
Als gy voor d'armoe spys bereit,
En voed den wellust van haar wenschen!
Ik meen nu genoegzaam den aart der Gierigaarts, en der Rykdommen ontleed te hebben, als ook hoe | |
[pagina 182]
| |
men geen angstige bekommeringe, zoo in het verkrygen als verliezen der zelve behoort te hebben: maar zal u echter nog met eenige regelen tot dit voorwerp dienende ophouden, en dan eindigen. De Deugt (zeit Horatius) is den genen een spot, die zig de begeerte overgegeven hebbende, de snoodste hartstogten volgen, welke op datze mogen genoeg doen, zoo streven zy met alle macht naar vuil gewin. Maar als nu de zonde haar ploye heeft gezet, zoo overvaltze het gemeot en verwart het. En dan zoude men de Deugt wel met tranen wederom roepen; maar als ze is uitgejaagt, zoo keertze niet weder. Rykdommen zyn Doornen, zeit de hemelsche waarheit. O doornen wat verstikt gy vele zielen! De doornen beletten het voortkomen van het goede zaat: alzoo verhindert de zorgvuldigheit der Rykdommen de geestelyke vrugten des woorts. De doornen steken de lichamen; alzoo quetzen de Rykdommen de zielen met zorge. De Rykdommen dryven het zweet uit in 't verkrygen; zy veroorzaken vreeze in het bezitten; en doen den menschen pyn aan in 't verliezen. Niemant moet denken dat wy het Gelt, of het wezen van de Rykdommen veragten, en de zorgeloosheit aanspreken; geheel niet. Hy is dwaas (zegt een zeker Schryver) die zich nergens mede bemoeit, en alles op den tyd laat afloopen. Een deugdelyke zorgvuldigheit wort vereist in alle zaken. En dit is nootzakelyk; om dat wy gedurig als naar den val hellen; waar in wy niet beter konnen voorzien, dan met waken, en alles blymoedig op Gods voorzienigheit te laten aangaan. |
|