Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 155]
| |
Onvoorzichtigheid brengt ten val.Zyt gy dan in 't beklimmen van Parnas,
Den lauwrenberg, getuimelt naar beneeden?
ô Jongelin, gy hebt veel ligt te ras,
Te reukeloos, dat glibbrig spoor betreeden.
De heirbaan, naar den konstgewyden berg,
Valt niet voor elk gelukkig op te stappen.
Met stage vlyt en yver moet gy 't merg
Ontdekken van doorluchte weetenschappen.
gy draagt geen kroon van 't hoog Parnas gehaalt,
Als die gy hebt met moeite en zweet betaalt.
| |
[pagina 156]
| |
XXXVII. Zinnebeelt.Dit Tafereel verstrekt ten Zinnebeeld van den steilen Berg der wetenschappen, en konsten: welkers kruin, waar op de blinkende Laurieren van eer groejen, niet te beklimmen is, ten zy men zig met een stantvastige drift wapene, naar het voorbeeld der genen, welke den zelven bekloutert hebben: Naardien de Wysheit t'allerwegen
Alleen door moeite word verkregen.
Dit tafereel dan onderwyst en vertoont; hoe men met een onvermoeide vlyt, en stantvastig voornemen, van de laagte moet beginnen, en in het klimmen zig aan het duingras van taai gedult wel vast houden (het geen door den hoogklimmer in het flaau verschiet aangewezen wort) om niet ter halver baane te struikelen: gelyk wy ook op den voorgront vertoonen, hoe die genen, welke zig geen voorbeelden ten spoor voorstellen, maar zig onder 't klimmen door verwaantheit of lafhartigheit los geven, en met de ydele schermingen der blinkende Laurieren van verre gezien te hebben, zig vergenoegen, en op zich als verkregen toepassen, plotzeling in de laagte neerbuitelen. Men ontdekt, onder deze halfweegze bergbeklimmers, een tweederhande geaartheit. De eerste zyn die zig gestooten hebben aan dne steen der verwaantheit, dat hun val veroorzaakt heeft. De tweede zyn ten val geraakt uit lafhartigheit en lichte vergenoeging. De eerste zyn niet te dulden: maar de tweede te verdragen en te beklagen over hun bestemt lot. De genen die met hun ydel vernuft den top van een | |
[pagina 157]
| |
gewaande Pindus beklommen hebben, en in die verbeeldingsdrift de laurieren zig niet alleen hebben toegepast, maar ook anderen, die de zelve dadelyk verdient hebben, dien roem benyden, zyn van de slegtste soort. Deze zyn 't, die yders pennewerk berispen, en hun eigen werken opvyzelen; schoon van yder klaar gezien wor, dat hun snorken ydel, en een valsche glans is, die tegens den gloet van 't ware goud geen stant houden kan. Deze zyn 't, die vol van ydelen wint het werk der braafste mannen bedillen, hunne knibbelaryen voor verstant venten, en hun zeggen voor onfeilbaare Orakelspraak willen gehouden hebben. Deze zyn 't daar men het vaars van den Dichter And. Pels, uit Horatius, met rede op mag toepassen, daar hy zeit: Belooft die blaaskaak ons geen wonderlyke dingen
Met zulk opsnyen? ja de bergen gaan quansuis
Met angst in arbeit; maar wat baren zy? een muis.
Ja, op zulken die uit verwaantheit zig zelven hoog schatten, en zig een hooger prys, dan anderen waardigh achten, ziet de 36 Fabel van Faernus, nieulings door den Heer D. Van Hoogstraten dus berymt: Merkuur beving voorheen een luim, dat hy begeerde
Te weten, op wat prys de mensch hem toch waardeerde.
Dus treedt hy eindelyk by een' Beelthouwer in.
Hy ziet daar Jupiter, en hout zig of hy zin
In deze beeltnis, die daar staat zoo groot als 't leven?
Die kont gy hebben voor een' schelling, zegt de man.
Hy vraagt verwondert, wel wat gelt toch Juno dan?
Een weinig minder. Van verwondring opgetogen
Ziet hy zyn eigen beelt gesneden voor zyn oogen.
Ten minste zal ik hier van grooter waarde zyn,
| |
[pagina 158]
| |
Als bode van de Goôn, en zoon van God Jupyn.
Dit dekend vraagt hy, wat dit beelt toch zou beloopen.
Dat hebt gy toe, zoo gy die andre twee wilt koopen,
Sprak toen de Konstenaar. Die zig te hoog waardeert,
Mist dikwils d'eere, die hy vierig had begeert.
De tweede soort van halfweegze bergbeklimmers, zyn die, welke by zig zelven vergenoegt geen prikkeling van Eerzucht gevoelen die hen hooger opdryft. Deze worden wel gestelt onder de lage geesten, maar zyn draaglyk; om dat zy wel te vreden met een sober lot van geleertheit, niemant overlast of beschimping aandoen: Want by de vergenoegden huisvest de nyt niet. By Gratiaan worden deze noch in twee soorten onderscheiden, daar hy zeit: Dat zommigen liever middelmatig willen zyn in een verheven bezigheit, dan uitmuntend in een middelmatige; maar die zig vergenoegt (zeit hy) met middelmatig te zyn in geringe bezigheit, geeft een bewys van zyn lagen geest, die geen edelmoedigheit kent. Dit is een quaal die niet te geneezen is, om dat de lyder daar geen smart van gevoelt, ook naar geen hulpmidnelen wil om zien, noch zig daar toe laten raden. Anders is 'er niet heilzamer, dan, dat yder zig zoodanig een ten spiegel voorstelle die uytgemunt heeft in wetenschap, niet zoo zeer om hem te volgen: maar om hem te overtreffen. |
|