Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 151]
| |
Eigenliefde erbarmenis waardig.Dus komt Narcissus ons te vooren,
Uit 's dichters brein weleer geteelt;
Die wulps in 't water ging verlooren,
Door 't grypen naar zyn eigen beeld.
Nu kan ons dit verziersel leeren,
Hoe de eige liefde, die verblint,
In 's weerelts onderling verkeeren,
Meest niemant dan zich zelf bemint,
Den mens verleid, vervoert te schendig,
Naar ziel en lichaam maakt elendig.
| |
[pagina 152]
| |
XXXVI.Zinnebeelt.Wy hebben, ten Zinnebeeld van d'Eygenliefde, Narcissus hier vertoont. Deze was zoodanig op zyn eygen schoonheit (gelyk Nazo daar van op de lyst van zyn Hervormelingen melt) verzot of verslingert, dat hy zig in zyne ydele bespiegelinge verteerde, en eindelyk in een Bloem (een Zinnebeeld, van onstantvastige schoonheit) verandert is. Wy hebben in onze groote Zinnebeelden een beeltenis daar van afgeschetst met een Schakelketen, waar mede hy aan zig zelven gekluistert is; en daar by gezegt, dat deze ondeugt niet alleen aan zig zoekt te houden 't geen zy heeft, maar ook nog naar zich te schrapen al wat in haar vermogen is. Waar van de zin, in breeder omslag, in vaarzen door den Heere J. Zeeus, begrepen is. In wiens tafereel men eenen man vint staan, die aan zich zelven wel vast gekluistert is, hebbende aen zyn eene zyde een haen, aan de andere eenen haas, waar by men Narcissus in 't verschiet zich zelven in de heldere beek ziet spiegelen. Deze ydele Gemoedsdrift ontspruit uit gebrek van zig zelven te kennen. En daarom is de zelve niet buiten reden by d'ouden geblint afgemaalt. De blinde liefde zyns zelfs, zeit Horatius van zulken die zig laten voorstaan schoon en wys te zyn boven anderen, zig in die verbeeldinge niet alleen tot walgens toe vleien, en hun ydel, en onverzadigt genoegen op alle wyzen bevorderen; maar ook met veragtinge van anderen spreken. Waarom de Eygenliefde by allen verstandigen niet alleen gehaat, maar ook bespot wort; om dat de al te veer vervoerde ydele | |
[pagina 153]
| |
drift van Eygenliefde geen weerga kent. De paauw is moedig, en schept in haar eigen schoonheit behagen. zy spiegelt zig van op zy, terwyl zy pronkt met haren veeloogigen staart; maar erkent, en bemint egter haars gelyken. De Henne (zegt Plato) heeft behagen in de schoonheit van haar geslagt, de hond in die van 't zyne, de Os, in den Os, de Ezel in den Ezel, zelf het morssig Varken heeft behagen in zyn medevarkens. Maar de Eygen liefde van allen natuurlyken aart vervremt, kent haars gelyken niet. Daarom zeiden ook de Woudnimffen tot Narcissus, als Suidas verhaalt, Vele zullen u haten, zoo gy u zelven te zeer bemint. Maer de geestige dichter Jakob Zeeus, van wien wy zo even gesproken hebben, zal ons de zaek en zin des Zinnebeelts nader verklaren. Dus laat hy zich hooren over zyn xxviii. Zinnebeelt: O Eigenliefde, die van hoogmoet ingenomen,
Geen wetenschappen eert, of geen geleertheit kent,
Als die, die uit uw brein, hoe dwaas, is voortgekomen,
Terwylge uw oogen naar waanwysheit keert en wendt,
Hoe voeglyk past u aan uw arm en been een keten,
Waer aen uw eigenliefde en drift is af te meten?
De vrees, uw bloetvriendin, hier door een Haas verbeelt,
Voldoet ook 't oordeel van naukeurige gedachten.
De Slaafsche kommer dien gy in uw boezem teelt,
Is eigen aan den Haan, die zyn vergulde schachten
Te zamen klapt, en kraait van hevigh ongedult,
Bekommert dat Auroor haar hooft met rozen hult.
Steun, steun op zulk een zuil en roem op uwe krachten.
Omarm uw eigen schim, en volg Narcissus spoor.
Dorst Niobe te trots een Godtheit stout verachten:
Latonaas bede gaf Apollo haest gehoor.
| |
[pagina 154]
| |
Is u dan eigenliefde in Marsyas vergeten?
En hebtge 't straffen van Arachne noit geweten?
Ai leer dan, dwaas geslacht, die op uw wysheit steunt,
De driften van uw' geest helthaftig te beteugelen.
Gy weet wat dat de Faam van uw geleertheit dreunt:
Maar waar uit waant gy dat? beschouw u wasse vleugelen
Eens met een needrigh oogh, en doe gelyk de Paau,
Wiens trotse moedt verflaaut, als 't oogh valt op den klaau.
Te recht roept Horatius (ik moet het nogh eens herhalen) te recht, zeg ik, roept hy uit:
De blinde liefde tot zich zelf
Verheft den ydlen kruin tot aan het luchtgewelf.
Hier op staet ook Terentius in zyn Spel, genaamt de Gebroeders, waar in Mitio zynen broeder Demea dus te keer gaat:
Geen ding is zoo onredelyk te noemen
Als een onwetend mensch, die alle dingen zal verdoemen
Behalven die hy zelf doet.
Het is wel waer. Want verliest op zich zelven kent hy zyn eigen zwakheit niet, en heeft het altydt op anderen geladen. Zoo dat niemant minder bequaem is dan hy om onderlinge liefde en vriendschap te verwekken. Dogh dit gebrek is tegenwoordigh schier algemeen. Elk kramer pryst zyn messen boven die van anderen. Elk meent zyn uil een valk te zijn. |
|