Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 147]
| |
't Inwendige meest te waardeeren.Laat vry een man, met 's weerelts goed
Voorzien, gedost in purpre kleeren,
Den magren, geldeloozen bloed,
Voor 't oog in deeze prent braveeren;
Hy draagt misschien een snoode ziel,
Doorzult met veellerei gebreken,
wier zin en lust op 't aardsche viel,
Die hier zo breed komt uitgestreeken.
Daar de arme in zyn veracht gewaad
Licht by zich zelf heel wel bestaat.
| |
[pagina 148]
| |
XXXV. Zinnebeelt.De oude Wyzen, die veel werks gemaakt hebben van den Lof der Deugt, Geleertheit, Stantvastigheit, enz. overal in hunne schriften in te vlegten; en getoont datze zig minst aan de goederen dezer werrelt lieten gelegen zyn, hebben ook reden gevonden om de Armoede, hoe algemeen veragt te roemen. De Armoede (zegt Seneca) heeft vrede, zelf op een onveyligen weg. De Roovers gaan de naakten voorby. En op een andere plaats: De Arme is overal veylig, ten allen tyden gerust. Hoort hy de trompet steken tot den aanval, hy weet dat het op hem niet gemunt is. Hoort hy het gedruis van eenig gevaar, hy zoekt alleen hoe weg te raken, niet wat hy meêdedragen zal. Waarom ook Symmachus zeide: Dat de Armoede vry is van schade. Daar het oude spreekwoort, Eenen die niets heeft kan niets ontnomen worden, zyne herkomst van heeft. In slegte hutten zend man zelden moordtrauwanten.
Wie zig op weg begeeft, loopt 's nagts aan allen kanten
Gevaar van stroopers, en geboeft dat hem belaagt;
Zoo hy slegs eenig goud, of zilver by zig draagt;
Op 't minste ritslen van een blad staat hy verlegen:
Een ledig Reyziger zingt zorg'loos op de wegen.
En dit was 't niet alleen waar op zy boogden, maar zy hielden voor zeker, dat de Armoede de voester der wetenschappen en konsten was. Gelyk 'er ook overvloedige voorbeelden zyn van mannen, die schoon arm, nogtans groote vorderinge in konsten en wetenschappen hebben gedaan. | |
[pagina 149]
| |
Zeno was zoo arm in zyne jeugt dat hy geen gelt hadde om zyn Leermeester te konnen betalen; en egter had hy zo kragtig een drift tot de wetenschap, dat hy behendig zig wist in een hoek van het school te verbergen: het geen den meester hem vernemende, tot hem dede zeggen, Ik zie wel dat gy myne lessen komt stelen. Cleanthes was zoo arm, dat hy ook by nacht hielp water putten, en broot kneden, om iets te hebben waar van hy konde leven. Het geen hy ook van zynen Leermeester Zeno hoorde, schreef hy, by wyze van verkortinge, met een griffie op potscherven, en schouderbeenen van beesten, die hy door een noesten yver tot dat gebruik op de mesthoopen opzogt, om dat hy geen gelt hadde, om papier te koopen. Waarom ook als 'er zeker Filosoof gevraagt wierd met verwondering, hoe hy zoo veer in wetenschappen gevordert was, tot antwoort gaf: Ik heb meer oly, dan wyn verbezigt. Doch deze mode is al te oud en beschimmelt om naagevolgt te worden van zulken die zich op de Hoogescholen tot de oeffeningen begeven; waarom zy ook in tegendeel (de goeden laat ik onbelastert) meer wyn dan oly gebruiken. Ik weet wel dat het zeggen van den Turkschen Spion, Armoede verduistert de grootste deugden, en is het graf der deftige voornemens; belettende een man dat gene te volvoeren, waar toe hem de natuur bequaam gemaakt heef,t en smorende de edelste gedachten in de geboorte, in vele opzigten waarheit is. Maar 't is ook met een waarheit, dat Armoede de Slypsteen van het verstant is. Ook is het niet zelden gebeurt dat Armoede den gront leide, waar op veele brave wetenschappen gebout zyn: ten minste dat zy als een spoor tot geleertheit gedient heeft. Diogenes zyn vaderlant ontvlugt zynde was arm: | |
[pagina 150]
| |
tans ontvlamde in hem een onweerstaanbare drift tot geleertheit. Tusschen hoop en vrees, gins en weer geslingert, herhaalt hy by zig zelven dit volgende vaars, 't Beurt zelden dat de geest den hoek te boven raakt,
Die in zyn armoe naar de wetenschappen haakt.
Maar hy grypt moet, zeggende, de spreuk zeit niet, 't beurt nooit, maar zelden; en het is hem gelukt. Gy zult licht zeggen, hy was, en bleef nogtans arm. Maar ik vraag wie is arm: Hy, die veel begeert, of die niets begeert? In dezen laatsten staat bevont hy zig; door de ware Reden geleeraart, dat des menschen natuur van eenen gehoorzamenden aart is, en daar toe gewent zynde, met weinig kan afgewezen worden. Waarom het alleen de overdadigen zyn, die de soberheit aanzien voor een plaag: de luiaarts, die den arbeit voor pyn agten: de wellustigen, dien de matigheit lastig valt; en de tragen, dien de Boekoeffening verdrietig is. Zulks dat dit alles afhangt van een verkeert begrip, en beogingen, die de dingen niet naar hunnen aart, of waarde, maar naar de begeerte tot de zelve schatten. 't Woort Armoede begrypt in zig niet iets stelligs, maar ontkenning, om dat zy niet heeft. Zoud gy niet zeggen dat de Wysgeer Stilpo, wiens Vaderlant overwonnen, wyf en kinderen verloren, en hy alleen 't gevaar ontkomen was, arm was? neen: Alle myne goederen, zegt hy (namentlyk deugt, matigheit, en vergenoegen) zyn by my. Zoo dat hy Demetrius dede twyffelen, of hy wel verwonnen had. |
|