Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 143]
| |
Niet erger als een quade gewoonte.Zie hier den teekengeest ontdekken,
Hoe zich een boompje jong geplant,
Gemakklyk uit den grond laat trekken,
Daar zonder noodhulp 's menssen hand,
Geen oude boomen kan ontwortelen.
Zo word de dwaaling, eer ze groeit,
En zich versterkt door tegensportelen,
Zomtyds gelukkig uitgeroeit.
Daar 't bygeloof, gewoon te dwaalen,
Hardnekkig blyft in de oude paalen.
| |
[pagina 144]
| |
XXXIV. Zinnebeeld.De print vertoont een jongen boom, licht met de hand te verzetten, en eenen die door ouderdom vast gewortelt niet is te bewegen uit zyn plaats. Dit Zinnebeeld voor het verstant afgeschetst doet ons zien hoe dwalingen, door gebrek van opmerkingen, of verkeerde leydingen ingedrukt, zoo gevaarlyk niet zyn, wanneer men die by tyts, en door bequame leydingen uit den ouden gront verplant: als wanneer de zelve veroudert, en te vast gewortelt, onverzettelyk geworden zyn. Het is bezwarelyk (zeit de Engelsche Thom. Broun) dat zig bejaarden tot leeren konnen begeven; dewyl de wortelen van gewoonten in onzen ouderdom tot dwalingen opschieten: want die eerst Ekelen zyn, wasschen met onze bejaarde herssenen op tot Eykenboomen, die voor de grootste kragten der Rede onbuigzaam, en onverzettelyk zyn. De meeste dwalingen zuigen wy uit de gewooonte, gemeene en valsche begrippen, die nochtans met de jaren niet zyn t' ontwortelen. Daarom zeide Seneca: De verbeelding van 't gemeene volk, is een quade leidsvrou. Dat Pitagoras beduiden wilde met zyn gewoone zeggen: Gaat niet door gemeene wegen. De meeste menschen verbeteren hun verstant met de jaren, behalven in 't stuk van den Godsdienst, waar in zy zoo blyven, door de vooroordeelen, uit d'opvoeding ingezogen. Dus is het ten hoogsten noodig dat het menschelyk begryp, van der jeugt aan, door vaste, en onbedrieglyke grontregels geleid, in goeden gront geplant, en wassende, met waarheden gemest wort. Want het is de byzondere leyding en | |
[pagina 145]
| |
opvoeding alleen die de onderscheiden begrippen en denkbeelden van zaken vormt, die als waarheden voor het menschelyk verstant verschynen. De proef hier af moet elk met verbaastheit beschouwen, als hy ziet dat in zoo velerhanden aart van menschen, die tot byzonderen Godsdienst gedreven worden, elk zig echter verzekert houd de beste waarheit te omhelzen, met zoo vele kragtige overtuigingen, en verzekeringen van zyn gewisse, als van den waaragtigen Godsdienst kunnen geeyst worden; waar van nochtans de eerste leiding alleen de gront is; zoodat wy zien dat meest alle menschen den wegh houden, die in hunne eerste jeugt aengewezen is, en dat d'ouderdom door de eerste lessen gehart en gevestigt naer geene andere luisteren wil. Men kan hier bybrengen het geen wy in ons xxvii. Zinnebeelt hebben gehandelt over de opvoedinge der Kinderen, en by de vermaningen, uit de lessen van den Ridder Kats bygebragt, ook deze voegen: Terwyl het rys is jong en zwak,
En heeft niet eenen harden tak:
Terwyl het spruitje buigen kan,
Zoo moet een geestigh boomgaertman
Het boomken leiden met de hant
En 't zelve houden in den bant,
Ten einde dat het zonder bogt
Ter voller hoogte komen mogt.
Leer dit, myn vrient, uw waerde kint,
Zoo haest zyn eerste jeugt begint.
Want kromt het dan, en regt gy 't niet,
Zoo is 't een eeuwigh huisverdriet.
Het bekende voorbeelt van Lycurgus heeft hier plaats. Deze doorluchtige Wetgever der Lacedemonieren voor hebbende zyne burgers van de smet hunner ze- | |
[pagina 146]
| |
den over te brengen tot een geschikter en prysselyker maniere van leven: dewylze tot alle weelde en lekkernyen genegen waeren, en dus vervremt van alledeugt en eerlykheit, hielt twee honden van eenen zelven vaêr en moêr voortgeteelt. Deze honden voedde hy naer zyne zinlykheit op, enkel om zyn oogmerk van leerzaamheit te bereiken.. Van den eenen maekte hyeen huishont, dien hy lustigh en lekker opvoedde. Den anderen bragt hy op tot de jagt. beide deze dieren, toen de opvoeding wortels geschoten had, bragt hy op de markt ten toon voor het volk. Hy liet hier op beenderen en vischgraten, nevens eenigh lekker voedzel daer by zetten, en kort daer aan eenen haas springen. De huishond hielt zich by de spyzen, die hy gewoon was in huis te genieten: maer d'ander den haas vernemende ging 'er aanstonts op los. Toen sprak hy de Gemeente dus aan: Ziet gy niet dat deze honden van een geslacht en van eenen tuk egter ongelyk zyn geworden, en dat alleen door de verscheiden opvoedinge, die ze gehad hebben? En dat dus de opvoedinge, die ze gehad hebben? En dat dus de opvoedinge meer kragt baart dan de natuur zelve? zeker hy vatte de zaak te regt. Het vooroordeel (zoo de onredelyke dieren anders oordeel hebben) deedt den jagthont de lekkernyen stellen beneden het ruwe voedsel, waer by men hem het lyf deedt houden. |
|