Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 129]
| |
't Werkzaam leeven is regt menschelyk.Gaa luiaard, gaa, leer van de mieren,
Sprak eertyds Koning Salomon.
Die arbeidzaame, kleine dieren,
Verzaam'len by de zomerzon,
Waar van ze 's winters zich geneeren.
Gy, door een hooger geest geleid,
Gy moet uw leevens styl met eeren,
Met wakkre vlyt, en spaarzaamheid
Handhaaven; zelfs, om by 't vergaaren,
Voor de armen nooit uw brood te spaaren.
| |
[pagina 130]
| |
XXX. Zinnebeelt.Wie twyffelt 'er aan, dat de Schepper door der Dieren menigvuldige verschilligheit, ook elks byzonderen aart, zyn wonderbaar groot vernuft en wysheit heeft willen te kennen geven? Die met vlyt en yver den onderscheiden aart der schepzelen naspeurden, ontdekten ook met een dat al der zelve verschillige drift in het algemeene menschelyke geslacht zich verspreit heeft; waarom men ook gewoon is, zoo wanneer in den mensch eene byzondere drift doorsteekt, hem straks met dat gene te vergelyken met welks aart hy de naaste overeenkomst heeft. Om geen langen omtrekt te maken, wanneer men menschen ontmoet, die yverig, naarstig, en zorgvuldig zyn om wat voor den winter of den ouden dach op te gaderen, men zal zeggen met den grooten Dichter Antonides, dat zy zyn Als miere die, in 't prilst des zomers, even kloek
Krioelen, even drok verzorgen elk zyn hoek,
En branden om in vlyt en arbeit zich te quyten.
In tegendeel ontmoetmen eenen luiaard, eenen tragen, en achtelozen mensc, de Rede zal hem zynen plicht aanwyzen in het voorbeeld van de Mieren; of zeggen op het voorbeeld van Salems Tempelbouwer, Gaa tot de Mieren en word wys. Het orakel der welsprekenheit Cicero had hier ook het oog op, als hy zeide: De menschen en verstaan noch bedenken niet, hoe groot een inkomen de spaarzaamheit is. En even als dit tot het tydelyk welzyn van den mens een beproeft hulpmiddel is: zoo kan dit Zinnebeeld gepast op Deugt, en Wetenschappen, ten voorbeeld strekken, agtervolgens de vermaning aan de jeugt, ik het XI. Zinnebeelt dus sluit: Al wie met ernst, in 't bloeyen van zyn jeugt,
En noeste vlyt, de wetenschap, en Deugt,
Komt na te jagen;
Verrykt zig met een schat van zyn gewin,
En legt dien op, ten goeden voorraad in
Zyn oude dagen.
|
|