Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 131]
| |
Geen zoet zonder gal.Wie keur van honiglekkerny,
Wil uit de volle korven smaaken,
Loopt groot gevaar, dat hem de by
Zal met haar scherpen angel raaken.
Een schoon en leerzaam Zinnebeeld,
Hoe veele mannen, die als ligten
Van wysheid wandlen, mild bedeelt
Met gaaven, om 't gemeen te stichten,
Een', die hun eerkroon komt te na,
Niet zelden steken tot zyn schâ.
| |
[pagina 132]
| |
XXXI. Zinnebeelt.De Byen, een algemeen Zinnebeeld van een werkzamen aart, zyn een recht tegenbeeld van de Spin. Want gelyk die uit de edelste bloemen, en plantgewassen venyn zuigt, zoo zuigen en vergaderen de Byen, uit allerley bloeizelen, bloemen en kruiden, het beste, eelste, en nutbaarste zoo voor zich zelven, als tot der menschen gebruik; in welk opzicht zy ten Zinnebeeld strekken van die zedige en prysselyke behandelingen omtrent het doen en bedryf van anderen, waar uit men altyt het goede, en 't geen tot der zelver lof dient, behoort op te merken; en steekt 'er iets gebrekkigs deur hun bedryf, 't zelve op een zedige en leerzame wys te berispen, in plaats van de gebreken door een vergrootend oog aan te zien, om grond te hebben tot lasteringen en quaadspreken. Als Socrates in tegenwoordigheit van anderen aan tafel een byzonder vrient te scherp overhaalde, heeft Plato zig tot hem keerende gezeit, of het niet beter geweest hadde hem aan een kant alleen te vermanen; waar op Socrates zeide: En gy zoud beter gedaan hebben, indien gym y dit heimelyk gezeit had. Die geaart zyn als de Spin zouden stof vinden om deze twee groote mannen te lasteren over hunne misslagen: maar die den aart der Byen in hun gemoed bezitten; weten 'er dit volgende tot leerzamen honing uit te zuigen: Bestraf uw vrient, dog laat het niemant zien noch hooren:
Maar pryst gy hem, zoo doe zulks vry voor yders ooren.
De vlyt, en byzondere yver der Byen, word ook gepast op menschen die zich beyveren in 't zoeken van prysselyke wetenschappen, en onvermoeit alle geleerde boeken doorsnuffelen, om het wezenlyke en waardigste daar uit op gegaart, en in een verzamelden honig op gesloten, ten nute voor zig en anderen te konnen te pas brengen. Een myner goede vrienden maakte op het vertoonen van een afteekening van eenen die in zyn boekvertrek zit te schryven dit volgende vaarsje, dat op den zelven zin als boven uit komt: | |
[pagina 133]
| |
Hier toont het schrander brein door 't zoeken,
Gelyk een By die honig gaart,
Al 't nut der wysheit 't zaam gepaart
Uit 's weerels oude en nieuwe boeken.
Schuppius zyn Boekkamer beschouwende, zeide: Denk hoe veele zyn 'er die de werrelt met boeken vervult hebben, welker winst zoo groot niet was, dat zy 'er zout van hebben konden. Waar is het eeuwigduurende reisgelt der konsten? waar is het onverbreekelyk loon der deugt? Deze dingen zyn dweeperyen der ouden geweest: tegenwoordig leeft men met andere zeden. Nu is beter schoenen te lappen als met letteroeffening de gunst der grooten af te bedelen. Gelooft my, de Ossen zyn thans in grooter waarde als de geletterden.
Nullus Mecaenas, nullus in orbe Maro.
Daar geen Mecenas is, daar kan geen Maro zyn.
Edelmoedig zielen evenwel oordeelen, datmen met d'uiterste pogingen moet vermyden het leven in ledigheit door te brengen, te meer dewyl 'er op de werelt niets kostelyker is dan de tydt, die eens vervlogen noit wederkeert. En hier op ziende zeide Plato niet t'onecht dat het gemeodt des menschen alleen de mensch was, en het lichaam niet anders dan een | |
[pagina 134]
| |
wooning of werktuig des zelven. En zeker niemant kan ontkennen dat de ziel het voornaamste deel is van den mensch, en het lichaem ten dienste staat aan de ziel. Gelyk dan de ziel of het gemoedt verre beter is dan het lichaam, zoo volgt daar uit dat de goederen des gemoedts die van het lichaam verre overtreffen. Men rekene nu eens uit, hoe veel kennis, hoe veel geleertheit, hoe veel wysheit men had kunnen opdoen in de uren, die anders in vadzige ledigheit, of onnutte bezigheden jammerlyk verquist worden. Men lette eens, als men de dagen zou oprekenen die onnuttelyk zyn doorgebracht, hoe groot het getal wel zyn zoude. Men hout iemant die gout en edele gesteenten uit losheit verdoet voor quistigh: en zal men den genen die den tydt, het dierbaarste van alle dingen, onnuttelyk doorbrengt of verquist, niet voor quistigh houden? Men overwege hier by het geen dezelve Plato gezegt heeft, dat 'er niets schooner, niets beminlyker is dan de Wysheit, die, zoo ze gezien kon worden met lichamelyke oogen, yder een op eene bezondere wyze op zich zou doen verlieven. En daar de liefde ongelooffelyk groot is, daar moet het uiterste vermaak zyn, zoo dikwils het gemoedt zich vermengt met zoo lief een voorwerp. Was 'er iemant, die eens anders leven zou willen verkorten, men zou bangh voor hem zyn: en men begrypt niet dat men door ledigheit zyn eigen leven verkort. Want arbeiden alleen is leven, dewyl een leven zonder arbeit meer naer de doot, dan naar het leven gelykt. Gedenkwaardig is het zeggen van Plinius: Dat het leven bestaat in waken, en dat een mensch, hoe hy meer uren aan het bevlytigen der wetenschappen besteedt, hoe hy langer leeft.
Men vint de wetenschap niet rusten op een bedt.
Zy wort den mensch alleen door arbeit bygezet.
|
|