Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 123]
| |
Lief baart leet.De snoode Sim, die zaam gedrongen
Door zotte drift, die 't hert ontsloot,
Haar speelpop, eenen tweelingsjongen,
Te berste troetelt in haar schoot,
Leert, hoe de dwaaze moederliefde,
Die al te onmatig streelt en vleit,
Haar kind'ren, schoon 't haar Egâ griefde,
Bederft, door weelde en dertelheid:
Tot zy in 't end met schande en schade,
Haar laffe zugt beklaagt te spade.
| |
[pagina 124]
| |
XXVIII. Zinnebeelt.Gelyk de goede opvoeding en tucht (als Seneca zeit) de zeden en manieren maken; zoo geeft in tegendeel de quade opvoeding voet tot alle ongebondenheit en eindelyk bederf. Wy hebben het wyfje van den Aap daar toe ten Zinnebeelt gestelt. Dit krygt gemeenlyk twee jongen, die het den eenen voor tegen haar borst, den anderen achter op den rug alzins met zich torst. 't Eene jong dat zy van vooren altyd beschout, heeft zy zoo overmatig en verzot lief, dat zy het dikwils tusschen de pooten, of tegens haar borst door solt. Even alzoo is ook de zotte moederliefde, die alle goede opvoeding veracht, dikwils oorzaak van het bederf der geliefste kinderen. Nog eens. Dat nut gezeit is, mag wel tweemaal gezeit worden. Dat d'Aap een van haar tweelingjongen,
Byzonderlyk van haar bemint
Uit dwaze drift verzot en blint,
Bevind in 't ende doot gedrongen:
Leert hoe de malle moedermin,
Haar kroost bederft in haar begin.
Te laat zal zich dit openbaren,
Wanneer het jong is heengevaren.
Een brok van een oud Referyntje, dat het opschrift Mal Moertje, mal Kintje, draagt, schiet my ook hier op te binnen; om mee tot blyk eener dwaaze liefde te strekken: Hoor wat zy tegen den schoolmeester ging gewagen:
Leer myn kintje wel, maar geef het geen slagen;
Maar doe het zyn willetje, dit zeg ik u tot een les.
Dat het in een jaar niet leert, leert het in zes.
|
|