Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 115]
| |
Zonder geluit nutteloos.Wat baat een Harp, die tot vermaak van de ooren,
Door 's meesters konst haar snaaren niet laat hooren?
Wat baat een mens zyn wysheid en verstand,
En rykdom, hem zo mild van 's hemels hand
Geschonken, die, zyn gaaven zonder luister,
Laat by zich zelfs verroesten in het duister?
Maar die, gemaakt van Godlyke yver, 't goed
Dat hy bezit naar 't lichaam en 't gemoed,
Voor 's naastens dienst en welstant nimmer spaarde,
Verstrekt de lust, de rechte vreugd van de aarde.
| |
[pagina 116]
| |
XXVI. Zinnebeelt.De Harp, (gelyk ook andere speeltuigen) versterkt eerst, een Zinnebeeld van de menschelyke Rede, welke zal dezelve de zaken natuurlyk uitdrukken, en den verstandigen hoorder d'ooren streelen, als een welgesnaarde Harp, door een konstige hand bestiert, dan hooge, dan laage, of vermengde toonen staan moet haar eys der maten die de zangstukken onderscheiden. En even gelyk een speeltuig hoe konstig gesnaart, en naar een bedreven gehoor gespannen, nutteloos is, zoo de hand niet aan het zelve geslagen wort: zoo geeft het ook geen nut dat een man verstant heeft, wanneer hy het niet op zyn tyd laat blyken. Hierom zeide Theophrastus, als hy over den maaltyd een Jongeling, van welken hy goede verwagtinge had, zag stil zitten; Indien gy stilzwygt om dat gy onwetend zyt, zoo doet gy wyslyk: maar indien gy verstant hebt, zoo doet gy dwaaslyk, dat gy niet en spreekt. Ten tweeden dient de Harp ook in dit opzigt ten Zinnebeelt, dat, even als het snarenspel de afgesloofde Geesten verquikt, en wakker maakt, en daarom inzonderheit nut en pryslyk is; zoo ook alle uitspanningen, die de geesten, door dagelyxe, en staatze bezigheden verstompt, weder ophelderen, verdienen geprezen te worden. Myn ge-eerde Leermeester S. van Hoogstraten plag te zeggen: De genen die zig zomtyts ontspannen, krygen nieuwe kragten. Men moet aan den geest eenig vermaak toelaten; want hy wat gerust hebbende, ryst eerder, en wakkerder op. Dit komt over een met de les van Seneca, Datmen het verstant | |
[pagina 117]
| |
niet altyt even zeer op eene zaak moet opgespannen houden; maar ook zomwyl wat rust, of uitspanningen daar aan vergunnen. Waerom ook al van outs af by geagte mannen de uitspanningen zyn goed gekeurt en in gebruik geweest. De wyze Socrates ontzag zig niet by wylen met de kinderen te spelen. Kato vermoeit van Staatzorgen spoelde den onlust af met een glas wyns. Scipio stelde zyn dapper en zegeryk lichaam zomwyl tot dansen; nochte ontzag zich, uit vermaak, in tegenwoordigheit van den wyzen Lelius, schulpen en zeehorentjes op strant te rapen. Anderen weder zetten zich tot de Boekoeffeninge, die ook myn speelpop is: de meesten tot gezang en spel, gelyk ook vader vondel; die zyn doffe en vermoeide geesten vaarwel speelde op een kindertrommel. Oćtavius Augustus aan het gebiet geraakt had in het opgaan van zynen roem ook eenige bedillers zyner zeden: omdat hy, als Suctonius verhaalt, somtyts vischte met de hangelroede, somtyts ook met de kinderen speelde. De Heer D. van Hoogstraten verhaelt in zyne Aenmerkingen op den vertaalden Fedrus, hoe frederik de Tweede, Koning van Deenmarken, als hy vermoeit was van de bezigheden des Ryx, gewoon was zich meenigmaal met de hovelingen te verlustigen, zeggende tot hen: Laat ons wat spelen, terwyl de Koning van de hant is. Als hem dagt dat het tydt van uitscheiden was, zette hy zyn wezen weder in een stadige plooi met dit zeggen: Wy moeten met spelen uitscheiden: de Koning is wedergekomen. Maer laat ons Fabel van Fedrus, waar op de gemelde heer dit aangetekent heeft, en die de geleerden oordeelen dat van den Fabeldichter opgestelt is om de eere van Augustus in dit stuk op te houden, hier liever byvoegen: | |
[pagina 118]
| |
Ezopus en de kinderen voorheen
Geraekten aen het spelen in Atheen
Met noten. Een, die hier voorby quam treden,
Beschimpte dit, als buiten alle reden.
Ezopus merkt dit ras, veel eer gewoon
Het onverstant der menschen zelf ten toon
Te stellen en hunne ydle zotternyen,
Dan schemp hierom van anderen te lyen.
Hy dan ontspant op 't midden van de straat
Een boog, en zegt, Zie of gy dit verstaat,
Die my berispt. Het volk komt aangedrongen.
Hy pynigt zich dus onverwacht besprongen,
En weet niet wat Ezopus wil verstaan,
En geeft het op in 't end. Dees vangt dus aan:
Hout gy den boogh gespannen 't allen stonden,
Gy breekt hem licht: maar hy wort nut bevonden,
Zoo gy hem by gelegenheit ontslaakt
't Gemoedt wil dus by wylen zyn vermaakt,
Opdat het weêr gesterkt met nieuwe krachten,
Bequamer zich begeve tot gedachten.
Voorwaer vele brave manne, vermoeit van zwaer werk, hebben in de ledigheit, als ze hun by wylen gebeuren mogt, getoont, dat hunne uitspanningen van veel grooter nutbaerheit waren, dan de ingespannen arbeit van vele anderen. Ook hebben zy zich niet ontzien aen de werken van hunnen geest in die ruste voortgebragt, den naam van ledigheit of uitspanninge te geven. |
|