Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 101]
| |
Van weinigen gezocht.Oud Grieken bragt wel eer een Nagtuil op de altaaren
Van Palles, om 't geheim der wysheid te bewaaren,
Als diende dit om 't volk te leeren, hoe met kragt
Van harssenarbeid by een lamplicht in den nagt
Die schoone en edle gaaf wiert van den mens verkregen.
Maar heeft een Christen lust met wysheid allerwegen
Te wandelen, wel aan. Het Euangeliboek,
Zyn vraagbaak, zal hem meest, door stadig onderzoek
Verzelt met waaken, by aandagtig overdenken,
Veel Christelyke deugd en wysheid tevens schenken.
| |
[pagina 102]
| |
XXIV. Zinnebeelt.Dit Zinnebeeld geeft ons aanleidinge om de losselyke Wysheit in haaren aart en waarde te bespiegelen, ten einde wy door der zelver schoonheit bekoort, daar naar mogten graven als naar Goud. Waarom Salomon Cap. 2. de zelve vergelyk by een verborgen schat: en zyne Spreuken, waar in de dezelve legt opgesloten, by een aangenaam hoofdsiersel en goude halsketenen; met belastinge van de zelve zoo dierbaar te agten, en te bewaren als den appel onzer oogen, te binden aan onze vingeren, en te schryven op de Tafelen onzer harten. De Kaldeeusche, Egiptische, en inzonderheid de Griekze Wyzen hebben door hun natuurlyk vernuft en naarstige bespiegelingen al vroeg de waarde dezelve gekent, en blyken daar van naagelaten in hunne Goude spreuken, en, op het voorbeeld van de wysten der Werrelt, de Wysheit als den dierbaarsten schat aangeprezen. De Redenaar Antistenes, zeide dat de Wysheit onze waaragtige Rykdom is, en dat de staat der menschen dan eerst gelukkig zal wezen, wanneer een yders vernuft met het licht der wysheit omschenen zyde, in al zyn doen en laten naar de Reden te werk gaat. En Diogenes, Datzy een schat is, die gevonden zynde niet gerooft kan worden, nog verminderen; invoegen dat zy in Schipbreuk met ons aan lant zwemt: ja dat een Wyze nooit arm, maar altyd ryk is; want hy heeft de dingen niet van nooden, maar de dingen hem. Gevraagt, op wat wyze heeft hy dezelve niet van noden? antwoordde hy, om dat hem die alles bezit, niets en gebreekt. Dit is niet ongelyk aan 't geen de Zeede-meesters Seneca daar aan ten luister | |
[pagina 103]
| |
heeft toegepast, zeggende: Schoonheit verslenst met 'er tyt, schatten konnen geroost worden; maar wysheit blyft zyn bezitter by. De Brandende Lamp, in het Tafereel afgebeelt, is een Zinnebeeld van het licht des verstants, 't welk door byzondere goetheit van den bouwheer der werrelt in de zielen der menschen ontsteken is; waar omtrent de oeffening als de oly is, waar door de zelve in stadig ontvlammen word onderhouden. De Olyftak beduit den innerlyken en uitterlyken vrede die van de zelve herkomt. En van zommigen is verstandig aangemerkt, dat het geen Virgilius melt van Eneas, een Olyftak in zyn hand nemende als hy met de Sibille naar de onderaardze geesten in de Elizeeze velden, om zyn vaders schim te bezoeken, aftrok, geen verzinzel is, maar dat de Latynsche Puikdichter het teeken voor de beteekende zaak heeft gestelt, en dus door den olyftak niet anders heeft willen te kennen geven, als dat de wysheit den mensch door alle zwarigheid geleid tot een gelukkig einde. Het besloten boek, is de Wysheit die Jeruzalems eerste Tempelbouwer een verborgen schat noemt, om de duistere bezwagtelingen, die zonder het licht des verstants bezwaarlyk 't ontwinden zyn. De Egyptenaars en oude Grieken hebben de verborgen wysheit in raadzelen gestelt, en het Ga naar voetnoot+ de verzinzel van Sphinx van Argos, daar op toegepast; als mede der | |
[pagina 104]
| |
zelver beeltenissen voor hunne tempelen gestelt. Dus getuigt Plutarchus, zeggende: Zy stelden gemeenlyk voor hunne tempelen de Sphinxen, waar mede zy te kennen gaven, dat de leering van hunne heilige dingen bestont in een verborgen wysheit. De Griekze Kerk heeft in den lentetyd van hare opkomst het Zinnebeeld van een besloten boek overgenomen ('t is hier de plaats niet, anders zouden wy verscheiden Kerkgebruiken konnen aantoonen, die uit het Heidendom ontsprooten zyn) en op den Heiligen Bybel gepast. En ons gebreken geen bewyzen om aan te toonen dat verscheiden der eerste Griekze Kerkleeraren, in hunne zinspelingen, een gesloten boek met zeven zegelen (nu nog in de Roomsche kerk, met een Lammetje, agtervolgens het gezigte in de Openbaringe van Johannes met dat oogmerk gebruikt) ten Zinnebeelt gestelt hebben van de verborgenheden Gods in den Heiligen Bybel opgesloten; hebbende Godt, naar hun gevoelen, voordachtelyk onder duistere bezwagtelingen deze dingen voorgedragen. Dus hooren wy gregorius in zyn verklaringe over Ezechiel zeggen: De duisterheid van Gods uitspraken brengt grootte nuttigheit aan; want zy oeffent de zinnen, dat ze door vermoeyingen worden uitgebroeit, en dat een welgeoeffende verkrygt, het geen een die luy, en traag is, niet kan vatten. Noch heeft ze wat anders in, want zoo de kennisse der H. Schrift voor een yder open stont, men zou ze niet agten: want in zekere duistere | |
[pagina 105]
| |
plaatzen vermaken ons die dingen die t'elkens uitgevonden zyn, en met hoe veel meerder zoetigheit, alzo ook met meerder arbeit, 't gemoed hebben afgemat. De zelve op een andere plaats: Gelyk de H. Schrift den eenvoudigen met de uitterlyke letter vermaakt; alzoo oeffent zy de wyzen met hare verborgenheit. Want zy heeft in 't openbaar waar mede zy de kinderkens kan voeden, en behoud in 't verborgen waar mede zy de hoogdravender verstanden tot verwonderinge in zoetigheden ophoud. Wy hadden met deze uitweidingen den Uil, in ons Tafereel gestelt, byna geheel vergeten. Deze is altyd van de oude Heidenen gehouden voor een Zinnebeeld van Wysheit, en goeden Raad. De Beeldespraak geeft 'er deze reden van: Dit dier vliegt meest by donkeren nacht om zyn kost te zoeken, en heeft dan een scherp gezigt: gelyk de Natuurschryvers zulks getuigen, enz. Door welke beeltenisse vertoont wort die naarstigheit en 't nachtwaken waar in zulken die naar wysheit zoeken, inzonderheit ook de Prinsen en Raadsheeren bezig zyn, op dat zy des nachts bedenken en overleggen 't geen zy op den dagh hebben uit te voeren; doordien de inbeeldende kragt van 't gemoed in de stille duisterheit veel sterker en kragtiger is. Waar van de Uil ten voorbeel strekt, die den nacht voor den dach verkiest. Met opzigt op dit aangehaalde hooren wy Homerus zeggen: Het betaamt een Raadsheer niet, dien de last en zorge des volks bevolen is, gansche nachten te slapen. En tot bestempelingen van 't gene gezegt is, wyzen wy den Lezer tot de munt van Keizer Domitianus, in de meeste muntkabinetten der liefhebbers; maar 't gereedste in de Roomsche Mogentheit van J. Oudaan, op pag. 306. Tab. LV. te zien, welke door den Raad tot eere, en gedachtenisse van hem, die ten eersten aanvang zyner Regering een bezorgt gemoed scheen te hebben, met die beteekenisse geslagen zyn. Weer te ruim geweid hebbende zullen wy sluiten met de frai- | |
[pagina 106]
| |
je Redenvoeringen van de Prof. Balthazer Schuppius, in zyn Boekje over de Inbeelding, daar hy dus zeit: Gewislyk is in alderhande geval beter, wysheit dan groot goet te hebben; om dat, als het Geluk ons begeeft, wy egter het verstant behouden. Want daar alles wat wy bezitten heel onvast, en niet anders is als een Toneel van geduurige verwisselingen, is de wysheit alleen die onbeweeglyk en vast, ons bestendig, en onbeweeglyk maakt. Dierhalven behoorden wy te Leven alleen om te Weten, en te Weten alleen om te Leven. 't Lust ons echter eenige stalen tot lof der Wysheit te melden, de bedryven van een zot en Wys man in bespiegeling te brengen, en eenige grondlessen (dienstig om in alle voorvallen, die den menschen in hun leven ontmoeten konnen, daar mee te raadplegen) voor te stellen. De woorden of Redenkavelingen (zeit Democritus) zyn schaduwen van 't bedryf. De woorden zyn de vrouw, het doen is de man. Het zeggen is ligt, het doen is moejelyk. De voortreffelykheit der bedryven is duurzaam, en die der woorden voorby gaande. Die Wys is (zeit Gratiaan) acht al de werrelt; om dat hy weet dat yder wat goets heeft. Die anderen te boven gaat, vind altyt nog ymant die hem te boven gaat; maar een zot agt niemant, om dat hy niet weet wat goed is, en zyn verkiezing altyt loopt op het ergste. De zelve: De Dwaasheit komt altyd met een open mond. De zotten zyn stout; maar de Wyshheit komt in met zeer veel voorhoede. Hare voorlopers zyn d'Opmerking, en d'Onderscheiding, die de wacht voor haar houden, ten einde zy voortgaa met getelde schreden, waar te twyffelen valt of 'er diepten mochten zyn. Het is een wyze Proteus, die zedig is by de zedigen, Verstandig by de verstandigen. Ernstig met de ernstigen, Vrolyk met die vrolyk zyn, en heeft het middel om alle harten te winnen. De Gezontheit is het Geluk van 't lichaam, de | |
[pagina 107]
| |
Wetenschap dat van de ziel. Paus Julius de tweede van dien naam had voor een Zinspreuk: Geleertheit is 't Zilver van de Borgers, het Goud van de Edelen, en de Diamant der Vorsten. Zommigen vertrouwen zig zo zeer op hunne verdiensten, dat zy gans geen zorg dragen om zig te doen beminnen; maar de Wyzen weten, dat de verdiensten een grooten omweg moeten afleggen, wanneer ze niet doro gunst geholpen worden. De schrandre Spanjart Juan Rufo, gevraagt zynde; Waar het van daan quam, dat de meeste bedieningen vielen op luiden van kleene verdiensten; gaf tot antwoort, Om dat de bequaamste luiden wachten, dat zy door hun verdiensten van zelf geroepen worden, en anderen in tegendeel daar krachtig aanzoek om doen. Daar is geen gevaarlyker woestyn als zonder vrienden te leven. Te leven zonder vrient (zeit het Spaans spreekwoort) is te sterven zonder getuigen. Ik ben die (zeit de Vrientschap by Gratiaan) zonder welke geen heil in de werrelt is, en met welke alle de onlusten licht vallen, en verdraaglyk zyn. In voorspoed heeft men veel vrienden, en die alle goedkoop: men moet die aan de hand houden, niet veragten; want daar kan een tyd komen, dat gy u gelukkig zoud agten een der zelve te hebben. De boersche lieden hebben nimmer vrienden, zelf niet in voorspoed, om dat niemant hen kent. Zoo lang gy gelukkig zit (zeit Ovidius) zult gy veele vrienden tellen. Maar de Ongelukkigen (zeit meergemelde Rufo) hebben geen zwager, en een arm man is altyd in een vremd lant. Hierom raad Gratiaan: dat wy ons van der vrienden gunst zoo wel moeten weten te bedienen; dat, wanneer die ons komen te ontvallen, wy geen gebrek lyden. De Beleeftheit is het voornaamste deel van 't welleeven; zy is een soort van betoovering, waar door men zig by de werrelt bemint maakt, in stee van datmen zig door stuursheit doet haaten, en veragten. Het kost weinig, en | |
[pagina 108]
| |
gelt veel. de beleefden hebben dit voordeel; dat al de eer daar van aan hun blyft. Hierom antwoordde een Filosoof, gevraagt, Hoe groet gy een man die niet weder groet? Het is geen oneer voor my, dat ik beleefder ben dan een ander. De genen die met 'er haast iets eisschen, moeten met bedaartheit gehoort worden. De Mildadigheit is pryslyk: maar dikwils (zeit de Jonge Plinius) word een haastige Mildadigheit van berouw verzelt. Daar is niet lichter te bedriegen (zeit Gratiaan) dan een eerlyk man. Hy die nooit liegt gelooft licht, en hy die nimmer bedroog vertrout veel. Men moet leeren van zyn eigen en een anders schade. Wacht u dan zoo eerlyk te wezen, dat een ander daar door gelegenheit neemt om oneerlyk te werden. Met moet half Duif, half Slang zyn volgens den raad van 't Evangeli. Matth. 20: 16. De zelve: Zommigen nemen de rust in 't begin, en laten den arbeit voor 't einde. Maar Diogenes zeide: Men moet wagten met rusten, tot men aan 't einde van de loopbaan gekomen is. Zomtyts bestaat het geneesmiddel van 't quaad in dat te vergeten, en men vereet dat middel te gebruiken. hier om zeide Themistocles tegens een man die hem de konst der Geheugenisse wilde leeren, dat hy liever de konst van vergeeten leeren wilde. Men moet willen als men kan; want de gelegenheit en de tyd wagten naar niemant. Schryf aan uw willen geen vaste wetten voor; want morgen zout gy licht gedrongen zyn het zelve water te drinken, dat gy heden versmaad. Een voorkomende verschooning verwekt den agterdogt die sliep. Men moet zig nooit gelaten eens anders agterdogt gewaar te worden: maar moet tragten het agterdenken te genezen, door een getrouw en eerlyk bedryf. Men moet nooit deel zoeken te hebben aan de geheimen van de genen die boven u zyn. Gy zout ge- | |
[pagina 109]
| |
looven kerssen te deelen, en gy zout de steenen krygen. Het vertrouwen dat een Vorst op zyn onderdaen stelt (zeit Bocalin) is een snoer dat hy om zynen hals heeft, om het toe te halen wanneer hy begint te vreezen, dat de geheimen, die door d'ooren in 't hart zyn gedrongen, uit het hart tot de tong mogten komen. 't Beurt dikwils dat een Vorst berou krygt van zyn geheim vertrout te hebben, en hierom bevreest. stelt zyn geheim in verzekertheit. Het oirkussen is een stomme Sybille. Op een zaak diemen te doen heeft te slapen is beter, dan wakker te zyn op een zaak die gedaan is. Geheel ons leven moet zyn denken, om niet te dwalen. De Grieken noemden den nagt voorzienig, (zeit Servius) om dat een mensch meer doordringentheit van geest heeft by nacht, dan by dag. Dog zommigen bedenken zig lang, en daar na laten zy zig nog in alles bedriegen, zonder van te voren daar op gedacht te hebben. Eindelyk Spreuken en bedryven van anderen zyn in een vruchtbaren geest zaden van scherpzinnigheit, die vervolgens eenen overvloedigen oegst van nutte leeringen verschaffen voor de opmerkenden. Hierom hebben ze eenen nutbaren arbeit op zich genomen, die niet alleen de gedenkwaerdige bedryven, maer ook spreuken van wyze mannen uit de beste Schryveren by een gebragt hebben: dewyl zeker is dat geen soort van schrift zoo voordeeligh is aen de menschen, byzonder die jong van jaren zyn, omdat de voorbeelden wat sterker ingang hebben dan alle de lessen der wyzen. Het geen de oude Filosofen hebben te boek geslagen over de zeden en het bestieren des levens is wel wetens waerdigh, maer het nasporen daer van yder niet even gelegen, dewyl de zaken met veel omwegen bezet zyn, die niemant door kan gaen, of hy moet lust en overvloet van ledigen tydt hebben. Aristoteles heeft zich daer omtrent op- | |
[pagina 110]
| |
gehouden, maer op zulk een manier dat hy alleen voor Filosofen schynt geschreven te hebben. Hier in zien wy dat veele geleerde mannen den leesgierigen hebben willen te gemoet komen door hunne naerstigheit en nauwkeurigheit, welker eenigen Spreuken by een gezamelt hebben, als Theognis en Isokrates, anderen de Krygslisten en gedenkwaerdige Spreuken van doorluchtige mannen, als Valerius Maximus, en Sextus Julius Frontinus, die te kennen geeft dat het zelven van eenige andere gedaen is. Zeker daer hoort veel tydt tot het gaen zoeken van gout in de aderen der aerde, of edele steenen op het strant of in zee. Zoodat hy eenen aengenamen dienst doet aen leergierige verstanden, die voor den dagh komt met zuiver opgemaakt gout, en ons een geschenk doet van uitverkoren en gezuiverde diamenten in gout of aen drinkbekers gezet. Dit werk van velen ter hant geslagen is egter naer het oordeel van doorgeleerde mannen van niemant gelukkiger uitgevoert dan van Plutarchus, die na het uitgeven van zyn nutbaer en stichtelyk werk betreffende het leven der doorluchtige mannen, waer in hunne brave daden en gedenkwaerdige redenen verhaelt worden, voor den prysselyxten Keizer Trajaen, opgezamelt heeft de gedenkwaerdige spreuken veler vermaarde mannen, omdat men daer in als in eenen onbedriegelyken spiegel verbeelt ziet den aert en de neiging van yder in het byzonder. Men ga waer men wil, Plutarchus heeft den top bereikt. Dit wist de groote Erasmus, die daerom uit het Griex van dien Schryver een geheel boek van gedenkwaerdige spreuken in de Latynsche tale heeft uitgegeven. Maer wy weiden weder te verre af. Het naeste Zinnebeelt roept ons. |
|