Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 59]
| |
Onverwinnelyk.Of schoon een storm van tegenspoed,
Van haat en laster, los gebroken,
De zagte rust van 't vroom gemoed
Aan alle kanten komt bestooken,
't Is vruchteloos. de deugd staat pal,
En kan door hoop op 't eeuwig leeven,
Al 's weerelds druk en ongeval
Met dappren moed te boven streeven.
Gelyk een marmere Pylaar
Stantvastig blyft in al 't gevaar.
| |
[pagina 60]
| |
XV. Zinnebeelt.De Pylaar is by d'ouden altyt genomen voor een Zinnebeelt van Stantvastigheit. Wy hebben hier by op den agtergrond een onweerbuy vertoont, aan de vliegende kleederen der beelden, en het omverhaelen der boomen door den stormwind gezweept, te merken; om dat de tegenheden de ware proef zyn waar aan een stantvastig gemoedt getoetst wort. De spreuk van Seneca, is, De wyze schikt zig naar den tyd. En die van den Wysgeer Stilpo, Yder is zoo elendig als hy zig zelven acht te zyn. (Want gelyk 't geen wy begeren, in onze verbeeldinge waardiger geschat wort, dan wanneer 't zelve verkregen is; alzoo is ook de verbeelding van eenig gevreest quaad grooter dan het quaad zelf;) zyn van byzonderen nadruk, en doen ons zien hoe vele van d'oude Heidenen tot schaamte der Christenen door d'oeffeninge der wysheit in de stantvastigheit van hun gemoed gevordert zyn geweest. De wysbegeerte (zeit Seneca) wort verdeelt in Wetenschap, en in Hebbelykheit des Gemoets: want die geleert is wat men doen en laten moet, is nog niet wys, zoo zyn ziel niet door 't gene hy geleert heeft als herschapen is. En op een andere plaats: Daar is onderscheit tusschen de Wysheit en de Wysbegeerte: want 't en kan niet zyn dat het gene begeert wort, 't zelve kan zyn dat begeert. Want gelyk 'er groot onderscheit is tusschen de Gierigheit en het Gelt, vermits het eerste begeert, en 't ander begeert wort; zoo verscheelt ook de Wysheit, en Wysbegeerte; want de wysheit is d'uitwerking en 't loon van de wysbegeerte. En wilt | |
[pagina 61]
| |
gy van deze uitwerkinge nader berigt wezen, hoor hem daar hy zeit: Die zyne Hartstogten onder gehoorzaamheit gebragt heeft, kan zeggen een groote verwinninge behaalt te hebben. Vraagt gy, wat hebt gy verwonnen? niet de Perzen, niet de Mediers, niet de strydbare volken aan gene zyde van Dacie: maar wat grooters. Ik heb de Gierigheit, d'Eerzugt, de vreeze des Doods, de verwinnaars der volkeren, verwonnen. Men ziet dit zeggen met de daad van hem bevestigt. Want als de wreedaard Nero hem de dood liet aanzeggen zoo bereidde hy zig daar toe met een stantvastig gemoet, en zyne huisvrouw Paullina ongevonnist met hem; die hy daar om pryst, en aldus toespreekt; Ik heb d'aanlokzelen van 't leven aan u getoont, maar gy wilt liever dan lof van de Dood. Ik wil zoodanig een voorbeeld niet benyden; dat de stantvastigheit van deze zoo kloekmoedigen uitgang by ons beide gelyk zy, maar meer vermaartheit in uw einde. Men moet zig (zegt Plutarchus) tegen een aanstaande quaat zoodanig bereiden, dat men 't ondertusschen niet vreest, als het komt. Hier op komt te pas het beroemde voorbeeld van Anaxagoras. Deze, verstaande dat zyn eenigste zoon dien hy hadde gestorven was, zeide: Ik wist wel dat ik hem sterfelyk geteelt had. En ook dus tot alle ongelukkige Gevallen: Ik wist wel dat ik onduurzamen en licht verwisselenden Rykdom bezat. Ik wist wel dat de gene die my in zoodanigen staat gestelt hadde, my dien weder konde benemen. Dusdanige voorbereidzelen konnen ons leeren, hoe, wanneer ons iet diergelyks overkomt, ons te gedragen, en niet uit zwakheit en onbedrevenheit in de kundigheit der werrelze zaken te klagen, Ik verwagte wat anders: Ik dacht nooit dat my zulks overkomen zoude, enz. nadien 'er geen | |
[pagina 62]
| |
grond is waar op wy ons zulks konnen verbeelden. Leerzaam is de Redenvoering van Mamuth, in eenen zyner Brieven aan Nathan Ben Sadde, een Jood tot Weenen, waar in hy aldus schryft: 'Daar is niets aan my gebeurt, 't gene ik van te voren niet voorzag: veel min heeft dit schielyk voorval myne gedaante konnen veranderen. Besluit egter hier uit niet dat ik ongevoelig over het verlies van myne vryheit was, maar myne banden waren verdraagelyker, vermits my de zelve lange te voren gemeenzaam in myne gedachten waren voorgekomen. Toen my nu dit ongeval overquam, en gebeurde my niet nieus. Hier uit kont gy leeren, hoe u zelven voor quade gevallen te wapenen. Daar is geen register waar in wy de verborgen besluiten des Noodlots konnen zien, als op de rolle van onze eyge ondervindinge. Zoo gy u over dit voorval ontstelt, zulks is een bewys dat gy maar een nieuling in de werelt zyt, en de eerste beginzelen van de gewone wysheit nog moet leeren, namentlyk: Dat er geen stantvastigheit in de menschelyke zaken is.' |
|