Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 55]
| |
Schaadelyk Huisraat.Dit Zinnebeeld vertoond, 't geen elk behoord te weeren,
't Verkeerbort, kroegenspel, dat dronkaars meest hanteeren,
Wanneer ze 's avonds laat, hun huisgezin ten spyt,
Op koste van hun ziel verkwisten gelt en tyd:
Die alle schaamte en eer gemaklyk overstappen,
Om in dit houten boek, wyl men 't op straat hoort klappen,
Zich te oeffenen om stryt; een dwaaze en ydle vreugd,
Daar men van alles spreekt, behalven van de deugd,
En wat de godsdienst eist, elkanderen te leeren.
Hoe kan het Christenvolk zo schandelyk verkeeren!
| |
[pagina 56]
| |
XIV. Zinnebeelt.Plutarchus, vergelykt het menschelyke leven by het Verkeerspel, om de overeenkomst die het daar mede heeft; want het Geluk (zeit hy) hangt even als 't lot der dobbelsteenen van het blint geval af. Doch het lot door 't geval bestiert, met een goet voordeel op te vatten, en te schikken, zoo 't goed is, tot het meeste nut; of zoo 't quaat is, daar 't weynigst schaden kan, is het doen der wyzen. Toepasselyk vinden wy dan dit zeggen by den geestigen Terentius Het leven van de menschen
Is even als het verkeerspel. zoo naer uw wenschen
U de teriling niet en dient, en gy dus werpt het geen
U schadelyk is, zoo moet gy het geen de steen
U weigert door de kunst zien te verbeteren en te rechten,
Om te zien of gy de verwinning kunt bevechten.
Dit is, als men het overbrengt tot het menschelyke leven, het werk van een wys man. Dog een zot, zegt dezelve Plutarchus, is als een zwak lichaam, dat noch kouw nog hitte verdragen kan. Is zyn lot voorspoedig, by verspilt het; loopt het hem tegen, hy is radeloos in tegenspoet. Gelyk de Byen uit wilden Tym goeden honig weten te zuigen, zoo weten ook de verstandigen uit quade, en verdrietige ongevallen nog eenig nut voor zich en anderen te trekken. Zeno de Citteiter verstaan hebbende dat zyn Schip met de gansche ladinge door onweder in zee gezonken was, zeide, ô Geval, gy doet wel dat gy | |
[pagina 57]
| |
my tot het slegte kleet en tot de oeffeninge der wysheit bereit hebt. Gelyk de konst van wel spelen hier in bestaat: dat de een den anderen een voordeel weet af te zien; 't geen dan gebeurt, als de een zyn toeleg door de wyze van spelen doet bemerken, daar zyn party zig dan tegen wapent, en dekt. In welk opzicht 't Verkeertbort. Ons hier ten leerzaam voorbeeld strekt,
Hoe wy ons ongeval, verwekt
Door 't wisselvallig lot, met oordeel,
En toezicht; moeten zien t'ontgaan,
En ons bedekken voor het slaan.
Zoo moet men ook de slagen van 't Geval trachten te voorzien en t'ontwyken. Gebeurt het daar en tegen datmen op geenerhande wyzen de zelve kan ontgaan, moet men zig daar tegen wapenen met gedult, en stantvastigheit: dog de minsten zyn, door oeffening van hun verstant, zoo veer tot volmaaktheit gevordert dat men van hun zeggen kan: Geen voorspoet kan hem 't hart verheffen:
Noch ooit verdrukt hem tegenspoet.
Waarom? Hy klimt naar hooger goet,
Daar hem geen aarts belang kan treffen.
Die de Schriften der Heidenen nauekeurig inziet, zal daer in, hoewel zy alle verlichting, die zy hadden, alleen de Natuur te danken hadden, dikwils spreuken vinden, die eenen behoorlyken aendacht verdienen. Horatius, een voornaem dichter onder hen, bestelt ons deze volgende: Een hart, dat zich heeft naer den eisch bereit,
Is vol van vrees, wanneer 't Geval het vleit,
En hoopt, wanneer 't gedrukt wort door de slagen.
Dus leert het voor- en tegenspoet verdragen.
| |
[pagina 58]
| |
Een schoone spreuk zeker, welke wel overwogen zynde ons te binnen brengt, hoe alle ondermaansche dingen, om het woort der Natuurkundigen te gebruiken, wonderlyke wisselingen en veranderingen onderworpen zyn: zoo dat het een vremdeling in de werrelt zyn moest, die hier aan zou bestaan te twyffelen. Maer deze Lierdichter en zyne tytgenooten begrepen dit voor zoo verre wel, maer stegen niet op langs de trappen der Rede tot de ware oirzaek dier uitwerkingen, als ze meenden dat de Fortuin veel zeggens had in die gedurige wisselingen, die de menschelyke zaken telkens een ander aenzicht geven. Waer uit men gissen kan dat hier moet gebragt worden, het geen de Redekunstenaars melden van de oirzaken by toeval. Teweten de onkunde der oirzaken heeft den naem van Fortuin of Geval verzonnen. Want als 'er iets buiten overleg of verwachting voorvalt, draagt dat gemeenlyk den naem van Fortuin. Waarom Juvenalis niet t'onrecht dit volgende, zoo als de Heer Bake het ons uit hem vertolkt heeft, te boek geslagen heeft: Een Godheit is 'er, die bestiert al ons bestaan,
Zoo wysheit ons geleit op deeze heldenbaan.
Maer wy verheffen u, zoo blint als woeste volken,
Fortuin, tot een godin, en hooger dan de wolken.
Wy hechten uit al het voorgaende ons besluit dan hier op vast, dat een wys man, gedrukt door de zwaerte van tegenspoedt, hoopt op beter tyden, en eenparig van gemoet zich troost met dit vooruitzicht: gelyk hy in den bloei zyner zaken gedachtig is dat na schoon weder donkere wolken kunnen opkomen. |
|