Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 51]
| |
't Bestaat slechts in den naam.In 't heidendom bestond men 't blind Geval
Dat naar den streek der winden hier in 't midden,
Een wimpel zwaait op eenen ronden bal,
Als een godin, om heil en hulp te bidden.
Vergeefs, terwyl het albespieglend oog
Des Hoogsten 't lot van aalle menssen regelt,
Die de een verdrukt, en de andren heft om hoog,
Hun voorspoet zend, of hunnen ramp verzegelt,
Naar 't raadbesluit van zyn alwyzen wil.
Men prys zyn naam, en zwyg ootmoedig stil.
| |
[pagina 52]
| |
XIII.Zinnebeelt.Voorhenen hebben wy breedweidig van het Geval, en des zelfs uitwerkingen gehandelt, als mede wat men volgens de Rede daar van heeft te besluiten. Dit niet tegenstaande heeft het ons gelust het zelve andermaal, en met zyn ouden Afgodischen naam ten toneel te voeren, om het algemeen bedryf aan het zelve door het verblinde Heidendom toegeschreven, namelyk voor- en tegenspoet bewerkende, te bespiegelen, om te weten hoe ons zelven daar in te gedragen; als mede om de rede na te vorschen waarom het geblint wierd afgeschildert, waar op ons Zinnebeeld inzonderheid doelt, daar twee menschenbeelden, het een van iemant die vergeefs de Fortuin in ongedult nadraaft, en 't ander iemant die de Fortuin blindeling van zelf in den mont loopt, staan afgeschildert. Meerendeels komen alle d'afbeeltzels die men van de Foruin ziet op een uit, behalven dat deze en gene wat in de byvoegzelen verschillen, gelyk ik ook in myn Boek met Zinnebeelden haar den Overvloeds hoorn, en een Roeyspaan, of roer van een Schip heb toegevoegt; waar op de Dichter Jakob Zeeus zinspeelt, als hy zeit: Het roer beknelt door hare vingeren,
Gesteld op 't Rond,
Getuigt hoe's weerelts zaken slingeren
Te los van grond.
Voor af had hij haar naar den ouden zwier aldus afgeschildert. 't Geval, dat in verwisselingen
Nooit is getemt,
En dat in staatveranderingen
Te dartel zwemt,
En Ryken, Landen, Steden, Volken,
Door zyne gonst,
Verheft ten toppunt van de wolken,
Of neder bonst;
| |
[pagina 53]
| |
Gaf eertyts oorzaak van te dwalen
Aan 't Heidendom,
Als d'eene schielik quam te dalen,
En d'ander klom;
Wanneer het eene Godheit stigtte
Te dom, en laf,
Die (naar hun meening) 't al verrigtte,
En nam, en gaf:
Met vlegten los en ongebonden,
Het lichaam bloot
En d'oogen met een doek omwonden,
Staande op een kloot.
De oogen met een doek omwonden, zegt onze Dichter, dat is geblint, om aan te toonen dat de Fortuin in hare gunstbewyzen onverschillig is, zonder agt te geven wie het verdient of niet verdient, waerom het niet zelden gebeurt dat zy den behoeftigen voorby snelt, en den rykaard nog met overvloediger schatten oppropt, ja zig den vromen ontrekt en den goddeloozen toevloeit, den eersten in tegenspoet laat zugten, en den laatsten in voorspoet en weelde overvloeijen. Een steen des aanstoots die zelf Zalems Harpenaar byna zoude hebben doen struikelen, zoo hy niet door verlichter oogen gezien hadde, dat de voorspoet der Goddelozzen van geenen duur was, en tot hun eindelyk bederf strekte. Wat staat ons nu te doen en te leeren? het geluk te verachten? neen: als 't ongeluk ons treft, daar in getroost te wezen is Christelyk; maar het geluk te verwaarloozen schandelyk. Dus moet men, als de gelegenheit voordeel aan bied, de zelve niet van de hand wyzen, om niet voor dwaas geagt te worden. Die geen gelt op een eerlyke wyze verkregen wil verzamelen, wil moetwillens arm wezen: maar die het zelve dus verkregen hebbende, zyn nutbaar gebruik daar van neemt, en 't wel besteet, verdient geprezen te worden. Want niet het gelt, maar het misbruik van het zelve moet men verachten. Boven- | |
[pagina 54]
| |
dien is het niet alleen geoorlooft, maar ook yders plicht, als de gelegenheit voordeel aanbied, 't zelve in acht te nemen agtervolgens den raad van Trogus, by Augustyn Niphus: Dat men zoo dra de Foruint klopt moet open doen; om datze maar zelden meer als eens in 's menschen leven komt, en eens weg gegaan nooit weder komt. Dit was het, daar de strydbare Hanibal zig naderhant over beklaagde, namentlyk: Dat hem de Goden de magt benamen om Rome te winnen, toen hy daar begeerte toe had: en dat hem de begeerte begaf, toen hy de gelegenheit daar toe in handen kreeg. Hier op laat zig ook de Heer D. v. Hoogstraten, in zyne aanmerkingen op Fedrus Fabelen pag. 185. dus hooren: Hier by komt ook dat geen vlyt, geen deugt, eenig vermogen heeft, zoo lang de gelegenheit, daar 't al van afhangt, ontbreekt: en derhalve wysheit en voorzichtigheit van nooden is, om de rechte gelegenheit te kennen, en zig daar van te bedienen. Een schoone leerles, dog meest gekent wanneer het te laat is, om zig daar van te konnen bedienen; wyl wy menschen de dingen meest van agteren beschouwen, of by den uitslag leeren kennen. Wat zal ik hier meer toe zeggen, als dit: Dat niemant 't aller uuren even wys is; en dat de Voorzichtigen zig by wylen zoo lang bedenken tot dat de Fortuin voor by gerent is. Over welke wyze van doen zy dikwils by zig zelven verwondert moeten staan, en besluiten met Luc. Rotgans, in zyn Zedelessen uit d'oude verdichtzelen op pag. 21. Wie 't lot door voorzorg in zyn loop wil wederstreven,
Ploegt met zyn kouter, als Ulisses, 't dorre strandt,
Of telt de starren, die om hoog haar schynzel geven,
Of tracht de zeegolf leêg te putten met zyn handt.
De stormwindt, op zyn vlerk geborsten uit zyn boeien,
Breekt rotzen, door de hulp van vader Oceaan;
De bergen schokken van hunn' wortels onder 't loejen;
Maar 't Nootlot, 's hemels wil, blyft onbeweegbaar staan.
|
|