Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 45]
| |
Gevaarlyke toestandt.Wat zyn tog's weereld hooge Staaten?
Hoe groot en heerlyk uitgekraait,
Waar op de dwaazen zich verlaaten?
Een Rat, 't geen stadig rolt en draait.
Daar ymant glansryk opgezeten,
Niet zelden, in een oogenblik,
Van 't waangeluk legt afgesmeeten,
Vervult met droefheid, schande en schrik
Dat kunnen Cezars, Dionyzen,
En duizent Vorsten meer bewyzen.
| |
[pagina 46]
| |
XII. Zinnebeelt.Dit Zinnebeeld vertoont het los geval, of de gestadige omwentelingen der zaken, en Staten dezer werrelt, waar van de ouden zeyden, Daar is geen zekerheit in de menschelyke zaken; alles is een geduurige veranderinge onderworpen. Waarom het bezeffen dier zaak dikwils den magtigsten, en grootsten der werrelt, vrees en bekommeringe heeft aangebragt. Een voorbeelt hebben wy aan den Keizer Titus Vespasianus. Deezen op een Gastmaal genoodigt zynde, daar men vrolyk was, ontslipte een zwaare zucht. Van zyn vrinden gevraagt naar de reden van zyn zuchten, zeide hy; Ik kan my daar niet van onthouden, als ik gedenk, dat myn eere en grootheit hangt aan het believen van het wankelbaar geval; dat myne Staaten zyn als in de macht van scheidsmannen, en als verpandt om gelt. Te weten de Soldaten. Wy hebben voorhenen uit de Zeedelessen van Seneca aangewezen, hoe de Goederen van 't geval maar geleende goederen zyn, waar uit volgt, dat de genen die de zelve als hun eygen, en bestendige goederen aanzien, volslagen dwazen zyn; voor zoo veel zy maar als huurlingen van het los geval (om hun Rol op 's werrelds toneel te spelen) moeten aangezien worden. By voorbeeld. De geen die dus grootmoedig op 't Toneel treed met een hooge borst, en het hooft in den nek, en vermetelyk zegt: Ik heersch in Argos, en myn Heerschappy en landt
Strekt van den Hellespont tot over zee. De strant
Van gansch Ionië is myn grenspaal. Pelops sterven
Deed my dees groote macht, en Koninkryken erven;
is een huurling die het om een kleine winst doet, en niets eigens daar aan heeft. | |
[pagina 47]
| |
Dit bedacht Zesostris, Koning van Egipten ten regten tyd, en op het punt als hy stont een onuitwisselyk voorbeelt van grooten hoogmoet de volgende Eeuwen naa te laten; want hebbende door zyn heldhaftigheit de nabywonende Koningen verwonnen, spande hy vier der zelve in gareelen om den zeegewagen te trekken, en hem als overwinnaar om te voeren. Maar als hy agt nam dat een der zelve 't elkens agterwaart naar den omzwaay der raderen omzag, zoo hielt hy stil, en vraagde waarom hy staag het oog daar op hadde, en kreeg tot antwoort: Om dat ik zie, dat zig het benedenste der raderen boven, en het bovenste zig weder naar beneden wend. Waar door Zesostris, begryp krygende van den aart van 't Geval, zyn hoogmoedig voornemen staakte, en de verwonnelingen in vryheit stelde. In opzicht van dit gemelde geval, zoude ik de Spreuk van Seneca, Niemant is ooit by Geval wys geworden, moeten tegenspreken; ten ware men stelde dat een enkel geval d'algemeenheit van die Spreuk nog veranderde. Nog een Voorbeelt het voorige niet ongelyk konnen wy niet voorbystappen, zonder daar van, om hunne gelyke toespelinge, te melden. Keizer Justiniaan in triomf op een pragtigen wagen omgevoert wordende, werd ook Gelinerus, Koning der Wandalen, geketent aan zyn Zegenwagen met vrouw en kinderen omgeleid. Wat gebeurt 'er? Gelinerus begint luidkeels te lagchen, waar door velen meenden dat hy om die smaatheit vervoerd wert buiten zyn zinnen. Maar dit bemerkende zeide hy: Ik moet lachen om de veranderlykheit van 't Geval: eerst was ik een Koning, en nu een Gevangen. Wie op 't Geluk van 't los geval
Vertrouwen zet, in 's werrelds dal;
Steunt op een rietstoek.
| |
[pagina 48]
| |
Men maal 't Geval steeds by een Radt:
Dat buitelende, en slibberglad
Is, in 't bewegen;
Het bovenst wentelt van den top:
En 't laagste palmt weêr boven op,
Door wisselingen,
Dien 't opwaart heft word aangebeên.
Dien 't neerploft, met den voet getreên
In deze werrelt.
Dus zal hy, die op Staat, en Eer
Zyn hoop vest, zig naar wysheids leer,
Bedroogen vinden;
Want 's werrelts goed is enkel wind.
Maar die de waare Deugdt bemint,
Gaat vast en zeker.
En wilt gy meer Voorbeelden van zulken die de slagen van het geval met een verstandig oog beschout en geduldig verdragen hebben, lees de nagebleven Schriften van Plutarchus. Deze zullen u leeren, datmen zig tegen het aanstaande kwaad zoodanig moet bereiden, dat men het ondertusschen niet vreest, of 't kwam. En waerlyk men moet zulk eenen gelukkig agten die door de reden zoo veel kragt verkrygt, dat hy zonder vrees tot het Geval kan zeggen: Gy kunt myn vreugt, myn staat, myn goet
Berooven: maar myn vast gemoed
Niet deeren.
't Helpt veel om het gemoed te harden, en te troosten tegen alle ongeval en wederwaardigheden, datmen opmerkt, dat zulks algemeen is. Elk waant dat een ander gelukkiger is dan hy: Nochtans heeft elk zyn kruis,
Of in of buitens huis.
Want Hy die zoo uiterlyk gelukkig schynt te wezen,
Vint licht zyn kruis in huis, elendig steeds vol vreezen
| |
[pagina 49]
| |
Van onlust, knorren, en bedillen, want het wyf
Speelt huisvoogt en bestiert het alles met gekyf
Tot kat en hond inkluis......
en zy zyn 'er schaars van welke men zeggen kan: ô Zaalige Atreus zoon, bevryd van smart en druk:
Voorzien van geld en goed; een liev'ling van 't Geluk!
Twee dingen had ik noch aan te toonen (laat het u niet verdrieten, Lezer, dat ik hier langwylig ben, de zaak vereist het) namelyk, hoe velen het Geval met een stantvastig gemoet hebben tegengegaan, afgewacht, en uitgetart: en hoe wy het zelve moeten aanzien en als Christenen beschouwen. Seneca pryzende de grootmoedigheit van Q. Sextius, zegt, dat hy zelf het geval uittartte, zeggende, ô Geval! waarom laat gy af? Tree aan, gy ziet my bereid. Myn gemoed is gestelt als dat van die genen die gelegenheit zoeken, om hunne dapperheid te beproeven, plat uit durven zeggen: 'k Wens dat een Boszwyn, woest, schuimbekkende, vervoert
Door dolle drift, dit vee quam schielyk aan te randen:
Of dat een rosse Leeuw dees prooy, al lang beloert,
Dorst ondernemen met zyn fellen klauw en tanden,
Op roof en buit gespitst, verwoed te vallen aan.
Eindelyk wat wy van de veranderlykheit van 't Geval als Christenen besluiten, leert ons J. de Bruin in zyn Wetsteen der Vernuften, op p. 116. daar hy zeit: Zoo de menschen volslagen, alle de verscheiden voorkomingen van zaken konden voorweten, men zou geen geval in de dingen bespeuren; overzulks is het geval in het gebrekkelyk begryp der zaken, maar niet in de dingen zelfs; want daar omtrent heeft het een nootzakelyk gevolg. | |
[pagina 50]
| |
Het Geval is dan anders niet; als dat 'er door 't zamenloopen van verscheiden oorzaken, dingen gebeurten, tegen het begryp en verwachten de rmenschen. Ignoratio rerum & causarum Fortunae nomen invexit, zeit Cicero: dat is: Neem d'onwetenheit der menschen weg, ´t Geval zal overal uitgebannen wezen. Dit spoor volgende hebben vele geachte mannen de zoogenaamde uitwerkingen van het geval ontkent± waarom ook Joh. Kalvyn zeit: Natuur is Gods orde, en 't Geval Gods verborgen wil. Daar het dan dus hier mee gelegen is, valt 'er niet anders te doen, dan, het zy in voorspoet, 't zy in tegenspoet, zyn lot geduldig te dragen, en met den staat, waar in men zig bevint, vergenoegt te wezen. Den grooten Apostel Paulus (schoon ons voornemen niet is, voorbeelden uit de Heilige bladeren op onze voorwerpen toe te passen) konden wy niet voor by stappen, zonder aan hem hier by te gedenken. Deze zeit tot een voorbeelt hoe alle Christenen behoorden te wezen: Ik heb geleert, en wat? in 't geen ik ben vergenoegt te zyn. Philip. 4: vs. 11. Dus word ook van verscheiden heidenen getuigt: dat zy geleert hebben in den loop des noodlots, hoedanig die ook was, vernoegt te wezen. Dionyzius de Jonge, als hy uit zyn ryk verstooten zynde, gevraagt wiert: wat nut hem de Filosophie gaf? zei tot antwoort: Dat ik deze verandering met gedult opnemen kan. |
|