Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 33]
| |
't Is Noodzakelyk.Elk een waardeert het nut gebruik
Van 't Slot, om de ontrouw te betoomen,
Dus raakt geen dief in huis ter sluik,
Nog kan zyn kerker ooit ontkoomen.
Maar 's hemels zorg, om 's menssen tong,
Meest al te los, te lang geschooten,
Te hoeden voor een buitensprong,
Heeft haar beklemt met dubble slooten.
Met wysheid voor zyn mond een Slot
Te hangen, is een gaaf van God.
| |
[pagina 34]
| |
IX. Zinnebeelt.De oude Egiptenaars hebben Harpokrates, die met den vinger zyne lippen hout gesloten, voor den God der Stilzwygenheit afgemaalt: gelyk ook d'oude Romeinen, Angerona, welker beeld de mond was verzegelt of toegebonden, voorts geheel met een kleed omzwagtelt; waar mede zy wilden beduiden, dat men alle geheimen moest bedekt houden, inzonderheit den mond als met een zegel toedrukken. Want van geen ding dat by u verborgen is, (was hun zeggen) kont gy zoo gerust zyn, als dat gy zelf de bewaarder daar van blyft. Wy dit loflyk spoor der ouden volgende, vertoonen een Beugelslot ten voorwerp, om het byzonder gebruik, en bewerkingen die het heeft, over te brengen tot der menschen bedryven. Het Slot is een sluiting voor den onzinnigen, op dat hy niet uitbreeke en zig zelven en anderen schade aanbrenge. Het sluit en verzegelt de goederen, dat geen dieven die zelve stelen of wegrooven. Het verzegelt en bewaart de geheimpanden, de spil waar op het geheel welwezen van Staat, Koopmanschap, en het borgerlyk bedryf draait, enz. en strekt dus ten Zinnebeeld hoe een gesloten mont, de dieven, of roovers, en verklikkers van onze voornemens en toeleg binnensluit, op dat zy niet uitbreken, en schade aanbrengen. Wy zullen in het Voorbeeld van Leêne zien, wat lof de stilzwygentheit by d'oude verdient heeft. 't Lust ons voor af zommige Spreuken en Voorbeelden van geagte mannen op 't tapyt te brengen, die ten | |
[pagina 35]
| |
baak konnen strekken, zoo om zig zelven te hoeden voor 't stranden, als om de veyligste streek te houden by allerhande voorvallen. Doorgaans vinden wy, de Filosoofsche Schriften doorbladerende, met grooter lof van een zwygenden mont, als van een welbespraakte tong spreeken. Waarom ook de Grieken tot een spreekwys hadden: Zeg iet dat beter is dan zwygen, of hou uw mont toe. En wat was de reden dat de oude Wysgeren in 't algemeen het zwygen van zoo groote nuttigheit oordeelden te wezen? Ja dat Xenocrates op een gastmaal, daar de rest der genoode gasten veel snaps hadden, alleen stil zweeg; als dat hy door bevindinge geleert had, dat door yver veel woorden te spreeken, dikwils voor den dach gebrogt wort, 't geen nutter gezweegen waar, en dat vele dingen lachende worden gezeit, die naamaals schreyende beklaagt worden? Dus als hem gevraagt wierd, waarom hy onder de genooden alleen zweeg, gaf hy tot antwoord: My is nooit berout dat ik heb gezwegen: maar dikwils dat ik heb gesproken. Waarom ook Pindarus, als hy Epaminondas wilde pryzen, zeide: Dat hy niemant ooit gevonden had die meerder wist, en weyniger sprak. Egter is de stilzwygenheit by de ouden zo niet geroemt, of zy hebben ook nog stoffe, tot lof van die deftig, en ten regten tyt wisten te spreken, overgehouden. Waarom ook Theophrastus van Eresus (een Zeestadt op het Eylandt Lesbus) als hy over zekeren maaltyd zekeren Jongeling zag stil zitten, tot hem zeide: Indien gy stillzwygt om dat gy onwetend zyt, zoo doet gy wysselyk; maar indien gy verstant hebt, zoo doet gy dwaaslyk dat gy stille zwygt. Zig 't onthouden van spreken, is het zegel van bekwaamheit; want veel spreken verzwakt het verstant, en doet de gedachten in de lucht verdwynen; dog men moet op zyn beurt zomwyl een weynig zeggen, om niet altyd een bloote aanhoorder van een 's anders reden te wezen: en dan noch | |
[pagina 36]
| |
moet men spreken als de gemeenten, maar denken als de wyzen. Zulks wil het Beugelslot in de Print ook aanduiden, en te verstaan geven hoe men den mond moet gesloten houden, tot dat de noodwendigheid gebied den zelven te openen, door den sleutel van den eygen en regten bestierder; dat is, de Rede, waar aan de wyze Schepper het bestier van alle des menschen inwendige en uitwendige bedryven heeft overgegeven. En dus wort een voorzigtige tong, en bespraakte mont, door de reden geopent, van een goed gebruik gehouden, en te recht geprezen. Daar en tegen staat een woort, onbezonnen gesproken, bloot voor de berisping, en doet den Spreker van schaamte blozen. Zeker Bisschop, als hy den Keizer Ferdinand Latyn hoorde spreken, zeide ongevergt, ô Keizer, dit is niet al te wel volgens de Grammatica, of sprekenskonst. Waar op de Keizer hem met een lagchenden mont antwoordde: en deze uwe berisping is niet al te wel voor de Ethica, dat is wellevenskonst, uitgesproken. De Bisschop heeft licht de spreuk: Voorbarigheit in 't spreken is ze den goet, inzonderheit aan de Hoven, niet gekent, en Asinius Gallus daar niet op gedacht; want dan zoude hy (als Tiberius veinzende voor den Raad sprak: Dat hy alleen te zwak om den last van 't gemeene best te dragen, dat deel dat hem aanbevolen wierd op zig zoude nemen,) geenzins geantwoort hebben: Ik vraag, ô Cezar, wat deel van 't gemeene best gy bestieren wilt. Welk onvoorzigtig en onbedacht antwoord hem daar na de Dood aangebragt heeft. |
|