Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 13]
| |
't Houdt de Weereld staende.Dus heeft de konst, naar ons behaagen,
De huwelykseendragt afgebeelt,
Door 't juk dat de Echtgenooten draagen,
Waar aan weerzyds een kintje speelt,
Van hun gelieft met ziel en zinnen,
Terwyl de Schop den man bericht,
Om voor 't Gezin den kost te winnen.
De Spinrok leerd de vrouw haar plicht.
Zo kan uit wel geregelt trouwen
De Staat en Kerk haar welstand bouwen.
| |
[pagina 14]
| |
IV. Zinnebeelt.Adam en Eva de gunst en goetheit van hunnen Schepper misbruikt hebbende, werd ter straf het bewonen van Edens lusthof ontzeit, en een bewoning aangewezen op een stuggen gront, waar uit Adam zyne en zynes huisgezins behoeften door bouwoeffening tot zweetens toe zoeken moest; want d'Aarde die voorheen allerhande vruchten, smaak en oog vleiende uit zig zelve voortbragt, werd gevloekt; des moest hy in 't zweet zyns aanschyns zyn brood zoeken, en Eva (waar uit de menschbouw zyn begin stont te nemen) met smarten kinderen baren. Het zoet en bitter, dat door een tak alsem waar op byen waaren verbeeld word, kon voor hun, die den verboden honig gelikt hebben, en nu het steken der Byen gevoelden, ten zinnebeelt strekken in hun getrouden staat, en ik dienvolgens met zulk een printvertooning voldaan hebben, zoo my niet by den konstlievenden J. de Vogel Tomasz. een bootseerzel van de Lambilot waare ontdekt, dat zo fraay van opstal als vernuftig bedacht de keur merkelyk deed tot het laatste overhellen, 't geen wy wat verschikt, doch echter de zinspeling daar in bewaart hebben. Adam en Eva gaan, (in het bovenstaande printtafereel, om hun naaktheit te dekken, met een geite- of schaapevacht bekleed afgebeelt,) te zamen onder een juk; om de noodwendige gelykdragtigheit in 't torschen van de Huwlykslasten af te schetzen, 't geen nog nader door 't zamenkluisteren van hun beider beenen aangeweezen word. In 't byzonder leunt Adam op een spaa, 't zinnebeelt | |
[pagina 15]
| |
van werkzaamheit, en Eva heeft een Spingereedschap, dat de huislykheit afbeelt: gelyk ook de Schiltpad die aan haere woning verknogt blyft. Haar voeten passen brooskens of zoolen; om dat de weg van 't Huwlyk (waar omtrent Eva hier ten zinnebeeld van de eerste huismoeder strekt) zomwyl oneffen en met doornen van ongenuchten bezet is, daar de spreuk: de getrouden treden niet altyt op rozen, op ziet. Want inder daat het oude gevoelen der wyzen is, dat het huwelyk wel goet is, maar quaadt het geene daar uit de wereltsche zorgen bykomt. Het gene uit zich zelf niet quaat is, wort dikwyls quaat uit de omstandigheden. Het is met de getrouden, als met de wandelaren, die wel een veiligen en schoonen weg betreden, maar door doornen en haagen die aan den wegh staan, en in hunne kleederen hechten, wederhouden worden. My hebben altydt zeer behaegt de redeneringen, die my voorquamen in zeker bruiloftdicht, gestelt door den zinryken Dichter François van Hoogstraten, Vader van den Heere David van Hoogstraten, door zyne schriften in rym en onrym genoeg bekent. Het geen tot ons oogmerk dient, luit aldus:
De tyden
Des huwelyx, de juegt zoo aengenaem en schoon,
Gelyken zeker wel een scherpe doornekroon,
Doorvlochten hier en daer met kleen getal van rozen,
Die met haer geur en kleur alleen by korte poozen,
De prikkelen van zulk een stekelig gewas
Verzachten mogen.
Kort daer aen brengt hy dit voorbeelt by:
Men hielt wel eer, als 't op een vieren ging en sluiten
Van huwelyken by d'Atheners eene wys,
Die hier wel waardig is te melden, schoonze grys
En afgesleten, nu niet meer wort onderhouden.
Als twee gelieven door den Echten bant getrouden
| |
[pagina 16]
| |
Geworden waren, wert den Bruidegom, daer by
Ten tempel uitquam, met de Bruit aan zyne zy,
Het spoor gewezen van een kleenen knaep, en jongen
Met bei de slaapen in een puntigh loof gedrongen,
En met een korf vol broot aen zynen arm gelaên;
Een plechtigheit, waer uit de Bruigom kon verstaen,
Dat hem het huwelyk niet noodigde om te rusten
Op eene ledekant van rozen, en zyn lusten
Slechts maer te boeten en te koelen, maer met een
Tot diepe zorgen, en om last en zwarigheên
Te dragen, als een steun voor huisgezin en kinders.
Van Adams tyden af bevond men zo veel hinders
In huwelyken, en die zoetigheit met leet
Zoo onafscheidentlyk vermengelt. In het zweet
Most vader Adam zelf zyn broot en voedsel zoeken.
Nogh gaet de jonkheit toe, en jaagt uit alle hoeken
Met yver aen, als of in 't Huwelyksverbont
Een enkele zaligheit en hemel open stondt.
Gelyk de Kamerling in 't hof der Persiaanen
Des morgens was gewoon den Koning op te manen
Met dus te roepen: Vorst rys op om t' overslaen
En overwegen, wat u noodigh zy gedaen:
Zoo roept de haen ook met zyn kraeien alle morgen
Den Echtgenooten toe, en vordert hen tot zorgen
Voor huis en huisgezin, een kleen gebiet en ryk.
Wie dit betwyffelt, kan een wis en zeker blyk
Uit hunlien halen, die nu jaeren lang bedreven,
Op zulk een water in die barning mosten leven.
Eindelyk begluurt dit paar de Dood van achteren na, waar van wy breder op 't volgende Tafereel spreken zullen. |
|