Stichtelyke zinnebeelden
(1723)–Arnold Houbraken– AuteursrechtvrijGepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereeelen vertoont
[pagina 5]
| |
Niet zonder oirzaak.De weereldkloot, van lucht en wolken
Beschaduwt, dryvende op zyn as,
Met bossen, bergen, waterkolken,
En vruchtbre beemden, juist van pas
Gevormt, geschikt in alle deelen,
Die van verscheiden aart en tocht,
Den stand der weereld zaamen streelen,
Zo wys, zo wonderbaar verknocht,
Beschaamt den ongodist in 't schennen,
Om haare schepping los te ontkennen.
| |
[pagina 6]
| |
II. Zinnebeelt.Het tweede voorwerp onzer bespiegelingen doet zien een schets van den ronden Aartkloot dien wy bewonen, wonderbaar door 't woort van jehova uit den verwarden Chaos zamen geronnen en gevormt, door een wyze van bewerken, die, schoon zy veel ramers heeft, tot noch toe niet is ontdekt, ook nooit zal ontdekt worden, naardien dit als het grootste wonderwerk van den Alvermogenden moet worden aangezien, welkers toegangen, om het zelve na te sporen, wel altyd door het niet willen van het oppervermogen, en onvermogen van het menschelyk begryp blyven afgeschut. Al wat wy van het zelve weten, is, dat wy volgens onze wyze van begryp bevatten; hoe de vermengde stoffen, die in den woesten mengelklomp van 't eerste grondbeginzel verwart overhoop lagen, elk tot haaren aart zyn gevloeit: de zware stofdeelen tot een vast lichaam gepakt, en zamen geronnen tot een grooten aardbol, die in vierentwintig uuren om zynen spil wentelende den Nacht en Dag beperkt. Deze Spiegel der zichtbare weerelt bevestigt aan ons dat zy niet geweest is, eer zy was. Een ongodist mag voor de eeuwigheit der dingen pleiten zoo hy wil, om den Schepper in het Schepzel te bzwachtelen: hy mag de orde en wyze der weereltwording naar de beschryving van Moses betwisten, beschimpen, en zeggen: dat de zelve niet naar de regels der Natuurweetkunde betoogt zyn, hy zal my nogtans deze grontwaarheid niet ontwringen, namentlyk: dat 'er geen gewrogt buiten zyn oirzaak bestemt is. | |
[pagina 7]
| |
Onder de oudste Grieken zyn 'er vele geweest welke geloofden dat de weerelt van eeuwigheit was. Weer anderen der rechte waarheid onkundig droomden van een reeks van aaneengeschakelde oirzaken, waar uit de dingen veroirzaakt zyn: en van een wyze der menschwording niet ongelyk aan de wording der slakken uit poelslym. Maar zy zyn alle door hunne verwaende wysheit misleidt. Wy vermogen onze gissingen en losse ongegronde denkbeelden zoo verre den toom niet vieren. Onze koers moet met alle voorzichtigheit bepaalt, en door geene verkeerde redeneringen afgewend worden. Het menschelyk verstant heeft niets, waer door het buiten deze paalen verder kan indringen. Bestaet het reukeloos ter zyden uit te slaen, het kan niet geschieden als met het uiterste gevaer der werrelt. Beide ziel en lichaem lyden hier door last. Wy moeten niets buiten Godts woort voor oogen houden. De Bybel alleen moet onze leidstar wezen. Waarom wy ook zeggen met den braven Dichter Joannes Brant: Wy volgen 't spoor van Gods gezanten.
Wy gaan niet verder dan zy gaan.
Laat ons hier byvoegen het geen Laćtantius, de welsprekendste van alle de Christenschryveren ons in geschrift heeft nagelaten, in het eerste hooftstuk des tweeden boex van den oirsprong der Dwalinge. 'Daer laet hy zich dus hooren: Zout gy, indien gy opgebracht in een wel gebout en opgesiert huis, noit eenig ander gebou of timmeraedje gezien had, gedagt hebben dat dat huis van geen mensch gebout was, omdat gy niet wist, op wat wyze het bouwen in zyn werk gaet? zeker gy zout | |
[pagina 8]
| |
het zelve vragen over zulk een huis, het geen gy nu vraagt over de werrelt, met wat handen, met wat werktuigen zoo groote werken waren opgemaakt. Vooral indien gy beschoude de overgroote steenen, het ongemeen metselwerk, en grote Kolommen, en al het beslagh van dit gevaerte zoo groot en verheven als het is, zout gy niet denken dat deze dingen de maet der menschelyke krachten te boven gingen; omdat gy niet wist dat ze niet zoo zeer door krachten, als door overleg en kunst gemaeckt waren? Indien nu een mensch, in wien niets volmaekt is, echter meer door reden en overleg uitvoert, dan zyne kleene krachten toelaten, wat is 'er toch, waerom u ongelooffelyk zou toeschynen dat de werrelt gezegt word van Godt gemaekt te zyn, in wien, omdat hy volmaekt is, noch zyne wysheit eenige palen kan hebben, noch zyne mogentheit eenige maete?' |
|