| |
[Theodorus en Christoffel Lubienietzky]
THEODORUS en CHRISTOFFEL LUBIENIETZKI, waar van de eerste is geboren te Cracou in 't jaar 1653, de ander te Stettin 1659. zy hadden beide de teeken-en schilderkonst in hunne jeugt tot hun vermaak geoeffent by Juriaan Stur te Hamburg, nevens andere pryswaardige oeffeningen voeglyk aan jongelingen van edele geboorte.
In den jare 1675 in Oegstmaand kwamen zy tot Amsterdam, en begaf zig Christoffel ten eersten by Adriaan Bakker om de Konst voort te
| |
| |
oeffenen, dog Theodoor raakte by den berugten Gerard de Laires, welkers wyze van behandelinge hy zoo wel afgezien heeft, dat het alzins in zyne konstige penceelwerken doorstraalde. Deze werd na 't verloop van eenige jaren door den Groot Hertog van Toskanen ontboden. In 't jaar 1682 is hy naar Hanover vertrokken. Van daar kwam hy aan 't Hof van Brandenburg, daar hy eerste Kamerling en opzigter van de Academie werd; en eindelyk is hy in 't jaar 1706 naar Polen gereist, daar hy gestorven is.
Christoffel Lubienietzki woont nu nog tot Amsterdam daar hy met lof de Konst oeffent, zoo in Historien als pourtretten.
In dezen tyd bloeide de Konst in Nederland, inzonderheid te Amsterdam. De Vrede stond voor de deur, die Bellona vyandin der konsten aan band zouw leggen. De zon eerst door een opwellende sulferdamp betrokken, begon een blyder aangezigt te vertoonen, en de Koopvaardyman vlamde om geveiligt de zee te bouwen. Thans zag men de Stedelingen een nieuwe konstlust scheppen, en de een toonde zig voor den ander een Mecenas, daar de Heer Joan van Maarseveen, Ridder van St. Michiel, elk in voorging. Konstlievenden en Konstenaren reikten nu elkander hart en hand, (en 't waar te wenschen geweest dat de wangunst en eigenbaat dezen band niet had verbroken) in eendragt toe. Dit is my gebleken uit zekere vaerzen, 't eene op de vereeniging van Apelles en Apollo & c. 1653. Het andere heeft tot tytel Broederschap der Schilderkonst, ingewyd door Schilders, Beeldhouwers en derzelver begunstigers. Op den 21 van Wynmaand, 1654 in Amsterdam. Op de volgende bladzyde
| |
| |
staan de hoofden der opregters, als M. Kretser, B. vander Elst, N. van Heldt Stockade, J. Meuris gemeld; en is dit vaers aan gemelden Heer Maarseveen opgedragen, uit naam van allen door T. Asselyn.
Dit St. Lucas feest werd gehouden op de groote zaal van St. Joris Doelen; dewelke daar toe opgeciert was met Festoenen, die hunne zinspelingen hadden op deze vereeniginge.
Op 't Feston van 't schilders gereedschap, verbeeldende de eenigheid van hunne Broederschap, las men dit:
Aldus is d' eenigheid van Konst, en Konstgenooten,
Gelyk dit schildertuig gebonden is in een,
Zoo bint de liefde hen als Broeders in 't gemeen,
Want eenigheid en vreê word met dien band gesloten.
Op 't Feston van 't Musyktuig, toegeëigent aan Apollo vond men deze vaerzen.
De Konstgodin, verknogt aan d'eedle Poëzy,
Scheen door Apolloos lier ten Hemel op te varen.
Twee konsten na in bloed, vereend in Maatschappy.
Apol bemint 't penceel, Apelles zang en snaren.
Daar benevens hadden zy voor hun, en de genoodigden, (die te zamen zoo Schilders, Poëeten als Lief hebbers der Dicht- en Schilderkonst omtrent 100 in getal waren,) een regel, of tafelwet opgestelt, die by wyze van aanspraak tot de genooden dus begint:
| |
| |
Lief hebbers, Konstenaars, die op de Voetboogszaal,
Staat met den anderen gereed, om 't middagmaal
Het dronken drinken zy geschuwt van dezen dag;
Die drie gezontheên heeft blootshoofds voldaan, vermag,
Indien hy meerder wierd gevergt, die neêr te zetten;
Den genen die meer lust, en zal men 't niet beletten,
Zoo slegs geen overdaad aan tafel word gepleegt.
Joost van den Vondel was niet alleen mede op dit feest gelyk anderen genoodigt, maar werd ook aan 't hooge eind van de tafel in een grooten zeetel geplaatst, en hem door iemant Apollo verbeeldende een Laurierkrans op 't hoofd geplant, gelyk het Brant dus in zyne levensbeschryving, agter het 2de Deel van zyne Poëzy gedrukt, aanhaald. De gryze Vader kroonde het feest weder met dit volgende gedicht.
Gelyk de Zonnebloem haar oogen
Uit minne draait naar 's Hemels bogen,
En volgt met haar gezicht
De Zon, die 't al zyn verwe geeft,
En daar geboomte en plant by leeft;
Zoo volgt de Schilderkunst,
Ontsteeken van een heilig vuur,
De schoonheid van natuur,
Met hare streken en penceelen;
Geeft doode doeken en paneelen
| |
| |
Het leven, waarze zweeft, en zwiert;
Verkloekt de menschen en 't gediert.
Wy loopen u met d andre negen
Van zingen nog van speelen moe:
Ontfang dees Kroon: zy komt u toe.
Het welk beantwoord werd met dit volgende Klinkdicht.
Toen 't groote licht verscheen op 't feest der Konstenaren,
Was ieder een verheugt, en zoo vernoegt en bly,
Dat wie den Vader zag, ontstak in Poëzy,
Nu dat de Konstgodin hier met Apol zou paren.
Terwyl de Priesterschap, door zang en spel der snaren,
Begroette dus die Zon: ô Feniks van ons Landt!
Die 't gansche Helikon doet luisteren naar uw trant,
En wyd aan God Jupyn een kroon van gryze haren,
Die stadig zyn omringt niet heil' ge Laureblaan.
Wat offer zullen wy u voor dees weldaad branden?
Wie dankbaar is voor gunst, die heeft de gunst voldaan.
Wat dankbaarheid is meer als duizent offerhanden.
De Vader zy vernoegt, nu dat St. Lucas hier
U schenkt Apelles schilt, Apollo zyn Laurier.
Elk maakte zig vrolyk, en verheugt op dit feest, de glazen klonken in 't rond, en de geesten door Bachus druivensap vervrolikt, schenen al op Pindus heuvel verplaatst te wezen. Des
| |
| |
zongen zy alle bekommertheid vaar wel; en deunden helder op:
Laat Romen op de Konst, en haar aeloutheidbrallen,
En Tivoli op al zyn groote watervallen,
En Napels op het Graf van Maro, en haar gunst,
Hier is de beurs, en 't geld, en liefde tot de Kunst.
Eer zy scheiden namen zy besluit tot een jaarlykse vernieuwing op St. Lucas dag, lieten tot dien einde een gedenkschilt (veel ligt is hun het gebruik van de oude Romeinse belosteschilden in gedagten gekomen) maken; waar op afgebeelt stonden, een gebroken en eene opgeregte gedenknaalt, opwimpelt met het byschrift, vernieut uit liefde. Dog dit voornemen is door de nyd verydelt geworden, en het gedenkschilt door den tyd, even als de gedagte Romeinse belofteschilden, in de vergetenheid begraven.
|
|