De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
den 12 Maart 1654, een van de beste Leerlingen van Gerard de Lairesse. Om in 't groot te schilderen is hy niet minder konstig als in zyn kleene beelden daar een meester best in uitblink. Hy heeft veel in 't huis van 't Loo voor William Koning van Engeland geschildert. Hy heeft ook stukken gemaakt voor de Grootagtbare Heeren Burgermeesteren dezer Steede Jan Trip, A. Velters, Jan Six, en voor den Hr. Scheepen van Aalst en andere groote Heeren. Ook is van hem geschildert het oppervlak in 't overwelfsel van de Borgerzaal op 't Amsterdamsche Raathuis. Maar de maker heeft geen naauwe agt gegeven hoe de figuuren in 't oog door zulk een wyden afstand verkleenen, waarom men dezelve naauw onderscheidentlyk zien kan. Dog de beschryving van den inhoud derzelve is, ten dienst der vreemdelingen, gevoegt in den Wegwyzer door Amsterdam, op pag. 427 aldus.
Amsterdam, een der schoonste Steden die de Zon beschynt, zit hier deftig uitgedost, op lugtige wolken, heerlyk verheven & c. Zy draagt in haar schoot een bondelbyl met groene laurieren omvlogten; om te gelyk haar bloejende en eendragtige Regering aan te toonen. Zy leunt op een cierlyke scheepssteven, 't geen teffens (met het later kruisschilt behangen) haar berugte scheepvaart te kennen geeft: waarom de Zeevoogt Neptuin haar de stevenkroon opdraagt. Terwyl Merkuur haar den Guldenstaf der Koopmanschap vereert, en Cybele, Godin der Aarde met het aanbieden van hare sleutels de gansche waereld tot het dryven haarer Koophandel open steld. De wa- | |
[pagina 335]
| |
pentuigen die nevens haar leggen, beteekenen dat zy hare vryheid en achtbaarheid kan, en weet te verdadigen. Alles vloeit uit den overvloetshooren haar van alle kanten toe. De Roomsche Ryks Adelaar verheft zig boven haar hoofd, met de Keizerlyke Kroon haar wel eer door Maximiliaan gegeven. De Faam schynt deze voortreffelykheden de waereld over te trompetten, terwyl zig Amsterdam door den Tyd, met behulp van Verstand en Naarstigheid nog hooger ziet opvyzelen. In 't verschiet der wolken ziet men de eedle Konsten en wetenschappen door Kindertjes verbeeld, die den anderen in oeffening verzellen. Herkules (het zinnebeeld van Deugt en Dapperheid) is ter andere zyde met zyn knods in de weer, om de Wangunst en andere lasterzieke gedrogten en harpyen op de vlugt te dryven, om de maagt van Amsterdam voor dit schenzugtige monster te bevryden.
Junius in zyn 3 Boek pag. 218. verhaalt een opmerkenswaardige Historie van Alcamenes en Phidias. Deze twee Konstenaars gelast van de Athenienzers om elk een beeld van hun Godin Diana te maken, dewelke op hooge voetstukken in hun Stad geplaatst zouden worden, lieten met een ook door 't volk verbreiden (om dat die Konstenaars elk hun best zouden betrachten) dat een groote som gelds betaald zou worden, aan die het best maaken zou. Hier op tegen die twee konstenaars met yver te werk. Alcamenes had zyn beeld 't eerst gemaakt, en was by zig zelven genoegt dat het, van naby bezien, geprezen werd. Eindelyk bragt Phidias zyn beeld ook te voorschyn, 't welk niemant van de Athenienzers van naby beviel, maar zy lasterden in tegendeel den ma- | |
[pagina 336]
| |
ker, niet willende zulk een wanstallig beeld (zoo 't hun toescheen) in hare stad dulden: zoo veer, dat 'er een oploop ontstont, en 't gemeene volk hem wilde steenigen. Phidias, die de Geometrie, en Optica verstont, had zyn beeld grover en plomper van deelen gemaakt als men gewoon was te zien, om den hoogen afstant die het zelve zoude hebben, wanneer het op zyn verheven stantplaats stont. Des verzogt hy maar alleen dat zy hun oploopentheid, en oordeel wilden schorten, tot het zelve geplaatst zoude wezen. Toen veranderden zy; want de nettigheid en zagtheid die men aan het beeld van Alcamenes bespeurde, wanneer het op den beneden grond stont, veranderde door den hoogen afstant in een afzigtigheid: daar en tegen verdween die grove hardigheid van Phidias beeld in een vleiende zagtheid, en behield in dien afstant zyne grootte en deftigheid. Hoe velen door omgang met Konstschilders, en door 't dagelyks bespiegelen der konstwerken zyn aangespoort geworden tot die prysselyke oeffening, daar van hebben wy menigte van voorbeelden aangetoont, maar dat de natuurdrift buiten dusdanige aanleidingen, insgelyks ook zulks vermag, zien wy in den braven pourtretschilder Joan Vollevens bevestigt. Geertruidenberg, binnen welkers ringmuur hy in 't jaar 1654 geboren werd, had lang voor en na dien tyd geen konstoeffenaars binnen zyn wallen gehad om hem eenige aanleiding te konnen geven. En egter was zyn drift zoo tot die oeffening geneigt, dat hy van der jeugt af aan niet anders deed dan al wat hem voorquam met kool en kryt af te schetsen. Waarom zyne ouders (ziende zyn | |
[pagina 337]
| |
onstuitbare konstdrift) hem bestelden by den berugten pourtretschilder Kasp. Netscher, naderhand by N. Maas, en eindelyk by Jan de Baan in 'sGravenhage, daar hy 't zedert heeft blyven wonen, en menigte pourtretten gemaakt, die braaf geschildert en vol leven zyn. Ook heeft hy een Zoon in die oeffening opgekweekt, die nevens zyn Vader nog in leven is. Komen en gaan is des menschen lot. 't Jaar 1654, dat de Konstschilders vol leven zag ontluiken, zag teffens ook Fabricius door een deerlyk toeval het leven eindigen. Die tot een ongeluk geboren is (zeit de spreuk) zal het niet ontgaan. |
|