zugten de Konst moest oeffenen, en maakte zelden iets of 't was voor gegeten brood.
Hier kwam nog by dat de Heer de Graaf, die van zyn geslachts stam was, en veel om zyn vaders wil met hem gedaan zou hebben, zig nu om dit Huwelyk van hem onttrok, en hem (als het spreekwoord zeit) liet dryven. Johan van Gool die toenmaals zyn Leerling was heeft my tot verwonderens verhaald, hoe hy niet tegenstaande al die bekommernissen en hartkwellingen, dagelyks even yverig konde schilderen. Maar met al dit yveren deed hy geen voordeel, aangezien hy zig hier door het gezelschap der menschen onttrok, en gevolglyk de gelegentheid verloor van somwyl een pourtret te schilderen, dat wat meerder voordeel gaf, als het beeste schilderen. Verscheiden pourtretten zyn nog van hem in handen, die heel in handeling naar den ouden Netscher gelyken.
Zyn vrouw te sterven komende bevond hy zig in een slegten staat, zoo dat hy, door voorspraak van goede vrienden, een plaats in 't Gasthuis agter de Hal in den Haag kreeg. Maar na dat hy daar twee of drie jaren gewoont had liep hy daar uit, ging naar Brussel daar hy een jaar woonde, en voorts naar Antwerpen, daar hy voor de keelbeulen schilderde.
De Heer de Graaf, meer gemeld, dagt dit verval in 't geslagt, door zyn jonger Broeder Jakob vander Does Jakobsz. weder op te beuren: en vindende hem geneigt tot de Konst, bestelde hem by Karel du Jardyn, zyn overleden Vaders grooten vrient en zyn gewezen voogt, daar hy zoo lang by bleef tot Karel die on verwagte luim bekroop van Roome voor zyn dood te zien. Toen raakte hy by G. Netscher, en na 't verloo-