De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
by zyn vader Pieter Holstein, die een Glasschilder was, en veel met waterverf geteekent heeft, of by ymand anders geleert heeft, weet ik niet, maar wel dat hy een groot meester in de Konst geweest is. Onder vele stukken heb ik 'er een van hem gezien verbeeldende den Triomf van Bachus. In dit stuk kwamen verscheiden naakte vrouwtjes en kindertjes, zoo verwonderlyk natuurlyk en konstig geteekent en geschildert, dat de prys, welke daar voor betaald was, op verre na de waarde van het zelve niet konde opwegen. Maar wat zal ik zeggen? Die de naam heeft van vroeg op te staan, mag (zegt het spreekwoord) lang slapen. In de Weeskamer op 't Raadhuis van Amsterdam staat van hem een konstig geschildert stuk voor den schoorsteen, verbeeldende den Roomschen Lycurgus, daar hy zynen neef voor wettigen Erfgenaam verklaart. De Dichter Jan Vos maakte dit volgende Vaers op.
Lycurgus hout zyn neef voor wettig erf van 't land.
De hulp der voogden strekt de weez' een mond, en handt.
Hier leertmen d' Eigenbaat den wees zyn erfrecht geeven.
Zoo blyft des vaders zorg, als 't lichaam sterft, in 't leven.
En in de Thesaurie ordinaris, zietmen de zoldering van onderen met zyn penceelkonst pronken. Hy oeffende ook het Glasschilderen, dog zoo veel niet als zyn vader, aangezien die mode van tyd tot tyd afnam. Deze kwam heel haastig te sterven op den 19 van Hooymaand 1662, tusschen | |
[pagina 325]
| |
twee en drie uuren namiddags, hebbende een purgatie ingenomen, om de pyn voor 't hart af te zetten, want hy anders geen ziekte had, en ook nog even te voren op zyn stoep had gezeten, wanneer zyn vrouw het bekertje by den kruidmenger, weer 't huis gebragt hebbende, en pas een kwartieruurs uit geweest zynde, haar man in het voorhuis op den vloer vond dood leggen. Men beschuldigde den kruidmenger wel niet, want zulks kan wel gebeuren door een Hartvang: maar sommige buuren, die het spreukje van Nicocles wisten, verhaalden het aan anderen by dit geval, te weten dat deze, een domdristig geneesheer, die op de kragt van zyn poeders stoste dus spottende in den baard voer. Zeker ik prys uw Konst om dat gy de menschen niet lang in elende laat leggen; maar hen spoedig verlost datze geen pyn meer gevoelen. 't ging zoo 't ging, zulke vertellingen bragten den Apotheker weynig voordeel aan, zoo min als de Raad van Euftius in zyn ontledingen des vernufts, daar hy zeit: Laat den Kok uw Geneesmeester zyn, en de vleeshal uw Apothekers Winkel. My is verhaald dat de berugte Cavaljier, welke voor eenige jaren, door zyn krygsvernuft en dapperheid de troepen in de Sevennes aan gevoert heeft, in een Koffihuys was, en een vaandrig van de Hoogduitsche troepen, belust om hem te zien hem daar kwam spreken. Na eenige algemeene reden wisselingen vraagde de Duitscher hem of hy die Cavaljier was daar zoo veel van gezeit wierd? waar op hy ja antwoorde. Zoo zyt gy dan (vervolgde de Duitscher) Die broodbakkers zoon? Ja antwoorde Cavaljier? Maar thans in staat als Colonel; en vervolgde: Mag ik d'eer hebben van te weten wie myn Heer is? Waar op hy zyn naam melde, en | |
[pagina 326]
| |
met een dat zyn Grootvader een Generaal, zyn vader een Hopman was geweest, en hy een vaandrig was. Cavaljier zig een weinig beradende, zeide daar op: Hoe myn Heer; uw Grootvader een Generaal, uw vader een Hopman, en gy een vaandrig; dit telt byster af: en wil het zoo voort, zoo word uw zoon nog wel een Bakkers knegt. De grootmoedige Duitscher dien steek voelende, droop weg. Dus ging het ook met den volgenden Konstschilder. |
|