De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Konstschilders van ons (hoe veel navragens wy ook daar na deden) niet heeft konnen opgespeurt worden, als ook hun Beeltenissen, hoe graag wy gezien hadden dat die nevens hunne Levensbeschryvinge in ons Boek na malkander zig in print hadden doen zien. Dit zou ons ook gebeurt hebben met den grooten Haarlemschen Konstschilder PHILIP WOUWERMAN, zoo my zyn begravenisbrief, bestempelt 1668 niet waar in handen gekomen, daar de oude Vinçent vander Vinne in dien tyd, op geschreven had, dat hy was gestorven in zyn 48 jaar. Zyn Vader Paulus genaamt was een Historieschilder, dog van geringe soort, en woonde te Haarlem, gelyk my van oude Haarlemiten verhaald is. By deze is het bedenkelyk dat Philip (welke de oudste van zyn Broeders was) de beginselen van de Konst geleerd heeft, ten minste de zugt tot de Konst door de geboorten over geërft. Het zy daar meê zoo 't wil, ons straalt van allen kanten toe, dat hy van zyn begin af Mecenassen heeft ontmoet, die hem zoo hoog boven de Nyd hebben opgebeurt, dat zy hare klaauwen aan hem niet slaan konde. Dus mag hy wel onder de gelukkige Schilders geteld worden. Niemant moet my verdenken, als of ik beweren wilde dat het geluk der Konstschilders alleen van hunne begunstigers of 't blint geval af hangt, geheel niet; de werken moeten vasten grond hebben om den maker op te beuren; want dan is de roem bestendig die anders van korten duur is, en als rook verdwynt. Maar ik noem zulke Konstschilders gelukkig, welke in hun leven Mecenassen ontmoeten die hunne Konstwerken roemen en naar waarde beloonen, en in tegendeel zulke on- | |
[pagina 71]
| |
gelukkig, die nooit begunstigers ontmoeten of de waardy van hun Konst by hun leven betaald krygen. Van deze zyn 'er ons al vele ontmoet wier Konst eerst na hun dood, naar waarde betaald werd, daar zy even zoo veel van hebben als de doode zwynen, wanneer hunne hammen tot een dieren prys verkogt worden. Nu dit overgeslagen, onze Wouwerman was gelukkig, en hy verdiende zulks door zyn Konst waar door hy al zyne tydgenooten te boven streefde. 't Is waar dat zyn penceelkonst jaren na zyn dood tot een veel hooger prys als by zyn leven is op gestegen, als de Dolfyn van Vrankryk, en de Keurvorst van Beyeren, (die ook andere Hoven gaande maakten) de zelve alzins in Holland deden opkoopen. Maar dit betwist niet ons zeggen; dat hy in zyn leven gelukkig geweest is, want hy in zyn leven al vrugten van zyn arbeid heeft opgezameld 't geen hier uit blykt, en my voor waarheid berigt is, dat hy met zyn Dochter, die aan den Konstschilder H. de Fromantjou trouwde, 20000 Gulden meê ten Huwelyk gaf. Dog dit alles voor by gestapt, elk moet verwondert wezen die zyn Konst kent, en ziet, zoo ten opzigt van de menigvuldige veranderingen der voorwerpen; als verbeeldingen van Jachteryen, Pleisterplaatsen, Pikeurbanen, Struikrooveryen, Bataljes, Plonderingen enz. yder in 't byzonder menigmaal door hem op paneelen afgemaald: en nogtans zoo geheel verschillig dat het een naar het ander geene gelykheid of overeenkomen heeft, nog in de voorname als min voorname vertoonzelen; zelf niet in Landschappen of gronden, ten bewys van zyn ryken geest, en vernuft, in 't bedenken van zoo menigerhande welstandige ver- | |
[pagina 72]
| |
anderingen in zyne penceelwerken. Daar en boven heeft hy alles zoo eigen, en natuurlyk, of in zyn natuurlyken aart weten te verbeelden, dat de Beeltjes hoe klein somwyl, met den eersten opslag beduiden wat zy verrigten. Zelf in 't verbeelden van byzondere gevallen heeft hy dingen waargenomen die byna niet te bedenken zyn, dan van die welke die gevallen hebben by gewoont. Ik heb verbeeldingen van strooperyen en plunderingen van dorpen, en gehugten van hem gezien, waar in de moedwil der soldaten, desschrik en bedeestheid der overrompelden, zoo natuurlyk, zelf in de wezens was waargenomen, dat de zelve schenen te spreken; dat een bewys is, dat hy alles met groote opmerkinge verrigt heeft: en dat hy zyn penceel zoo gereed rer uitvoering gehad heeft, als zyne bedenkingen, blykt aan het onnoemelyk getal van Konststukken, waar meê alle berugte, zoo binnen als buitenlandsche kabinetten, en konstvertrekken pronken. Ziet men Bataljes van hem verbeeld, men ziet het driftvuur Paerd en Ruiter uit de oogen schitteren, in de vlugtigen de vrees, in de verminkten de pyn, en in de afgemaaiden de doodverf op de lippen geschildert. Daar en boven heeft hy ook inzonderheid zyn Konst en oordeel doen blyken, in de welstandige schikkinge van zyne werken: in de konstige verdeelingen van ligte voorwerpen tegens bruine, en weder bruine tegens ligte, niet met verspreide flikkeringen die 't oog des aanschouwers dan hier dan elders na toe trekken, maar in breede partyen, waar door het oog op het voorname blyft gevestigt. En wat zyn penceelbehandeling aangaat, de zelve is smeltende, vet, en toetsende. En dus | |
[pagina 73]
| |
ontheft van zwaarmoedigheid, en gestrekte nettigheid, schynen zyne Tafereelen al spelende geschildert. Eindelyk de Wykingen van zyn gronden, inzonderheid wel weten in agt te nemen. 'T gaat niet zelden heel ongelyk omtrent de berigten van dingen die in 't leven van sommige Konstschilders zyn voorgevallen. Van eenigen kan men naauw iets ontdekken, van anderen word 'er weer zoo veel verteld dat het zyn werk aanheeft, om te weten, welk voor waarheid men zal te boek stellen, inzonderheid alsmen den regten grond niet weet waar uit het verhaalde zynen oorspronk heeft. Dus is het met onzen Philip Wouwerman gelegen. Sommigen zeggen dat hy een Zoon had, die zig in de Konst oeffende, en dat hy bedugt zynde dat hy den luyaard na zyn dood zoude spelen, wanneer hy bezitter van alle Modellen en Teekeningen zoude wezen, besloot de zelve te verbranden, om dat hy zelf yveren zoude. Anderen, dat hy in onmin met zyn Broeder Pieter leefde, en overzulks hem niet gunde dat hy voordeel uit zyn zweet zou genieten. Anderen weer verhalen, dat het niet zyne, maar teekeningen van andere Meesters waren, die hy voor zyn dood deed verbranden. Dit is wel de waarheid, maar zy dient ontbolstert, om de reden (anders gelykt het wel dollemans werk) daar van t' ontdekken. Dit zal geschieden door 't volgende berigt, waar uit met een de ware oorzaak des ongelukkigen uitgangs van Bamboots te voorschyn komt. Van dezen zeiden wy in zyne Levensbeschryving dat hy hier meer geld voor zyn Penceelkonst kreeg, dan in Italien; maar hebben nader berigt zynde ontdekt dat hy daar zoo breed niet by stond; want in | |
[pagina 74]
| |
zyn tyd wierd de Konst van Wouwerman, om het lieffelyk Penceel, en aangename voorwerpen al van elk bemint; het geen dat den voortgang van zyn stukken (die 'er somwyl wat droevig en donker uitzagen) vertraagde. Dog dit zou 't hem niet alleen gedaan hebben, wyl de Konst van Wouwerman inzonderheid in dien tyd niet tegens de zyne konde ophalen; maar dit kwam'er by. 1 Dat hy niet spaarzaam was wanneer hy geld had. 2 Dat hy zyn Konst niet tot lager prys geven wilde, dan hy gewoon was te Rome daar voor t' ontfangen. 3 Dat hy weinig voortkruyers had. 4 Dat hy voor Keelbeulen, (Konsthandelaars wil ik zeggen) niet wilde schilderen, of hun eenig voordeel geven, die hem gevolgelyk dan ook lieten dryven. Dit maakte hem droefgeestig, en mistroostig, dog hy bleef egter styf koppig zonder iemant ten gevalle te komen, waar door hy zig in een armoedigen staat bragt? zoo dat hy zyn huiswaard, en naaste bloedverwant, een broodbakker by wien hy t' huis lag, zakgeld moest afvergen, die 't hem weigerde te geven zeggende: dat 'er 200 gulden voor een zyner stukken geboden wierd, waar-om hy die niet liet glippen en zig daar van bediende? Dit kropte hy almeê op by de rest. Maar 't geen hem wel 't meest aan 't hart ging, was, dat de oude Jan de Wet Schilder en Konstkooper die hem die gemelde som geld geboden had, hem de weigering betaald zette. Wouwerman die dit gemelde stuk nu dikwils en met groot opmerken beschouwd had, werd van de Wet verzogt, een stuk van de zelve grootte en inhoud te maken, 't geen hy volgens het vaste denkbeeld dat hy daar van had, werkstellig maakte. Dit gedaan zynde bragt gemelde de Wet alle soort van konst- | |
[pagina 75]
| |
beminnaars by Wouwerman om 't zelve te zien, en liet Bamboots muffen, zeggende: (onder schyn als of Bamboots dit van hem afgezien en nageaapt had) Men wil het dog al van de zulken hebben die te Rome geweest zyn enz. Deze spyt konde hy naar 't schynt niet verzetten, maar zy vervoerde hem tot wanhoop en eindelyk tot een schandige dood. Dit kwam de Wet niet zoo haast ter ooren of hy maakte zig voor Wouwerman Meester van zyn Koffer met Modellen, Teekeningen en Schetsen, eer iemant de Neus daar in stak, van welken kostelyken voorraad (des eenen Dood is des anders Brood) Wouwerman zig wel heeft weten te bedienen, zonder dat iemant wist hoe hy 'er aan kwam. Dit waren nu de Teekeningen waar van ik gemeld heb, die hy op zyn stersbed leggende voor zyn oogen deed verbranden; op dat de Waereld niet weten zoude na zyn dood, met wiens kalveren hy geploegt had. Dus heeft het den Konstschilder Roestraten die Bamboots, Jan de Wet, en Wouwerman gekent en omgang met de zelve gehad heeft, aan Michiel Carree (in Engeland zynde) verhaald. En ik geef het weder zuiver over, voor den zelven prys waar voor ik het ontfangen heb, zonder daar iets af, of toe te doen. Philip had ook twee Broeders Pieter en Jan die nevens hem de Konst oeffenden. Pieter verbeelde veeltyds, Stalletjes, Pleisterplaatsen, inzonderheid Valkejachten te Paerd met Juffertjes, dat aangenaam en voor elk bevallig is. De Paertjes en Beeldjes wel geteekent, uitvoerig en net genoeg geschildert, dog niet zoo kragtig los, en teekenagtig getoetst. 'T gaat met de Konst, als met Reizigers die | |
[pagina 76]
| |
een oogwit hebben; sommige zullen de gemeene wegen gaan, andere toepaden inslaan, en daar door hunne makkers voorkomen, om eerder tot hun bedoelinge te geraken. 'T is bedenkelyk dat Pieter ook al zyn vlyt en yver zal hebben ingespannen, gespoort door zyn Broeder, die hem in de Konst voor uit draafde, maar is dog altyd agter gebleven. Egter moeten wy zeggen: dat hy een fraai Konstschilder geweest is, in dat deel der Konst, 't geen hy voor zig verkoren had. Jan hun jongste Broeder was een Landschapschilder, en oeffende die Konst mede tot Haarlem. Maar van zyn Penceelkonst zeitmen weinig, om dat jong gestorven is; te weten in 't jaar 1666, twee jaar voor zyn oudsten Broeder Philip, die op den 19 van Bloeimaand 1668 zyn leven eindigde. Tot Haarlem by L. vander Vinne heb ik een van zyne Penceelwerken gezien, 't geen een Bergagtig Landschap verbeelde. Voor aan was een bruine voorgrond, met ruigt en onbesnoeit geboomt beplant, waar tegen zig 't verschiet klaar en helder gedaagt als in een lage valey vertoonde. De voorgrond inzonderheid was geestig, brokkelig, en in d'eigen kleur geschildert, als men de zelve van Philip in zyn vroegen tyd ziet, toen hy de gronden wat eenkleuriger schilderde, dan naderhand. |
|