De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Tussenstuk]Nu eens een tusschenpoozing Lezer.
Wy hebben in het eerste Deel op pag. 98. 99. 100. gesproken van alle de gereedschappen welke de Heidenen tot hunne offerslagtingen gebruikten, en vorder al wat tot die wyze van Godsdienst gebruikt werd, uit oude Schryvers betoogt, en in een printverbeelding (gevolgt na de Roomsche Medaljes en andere gedenkstukken) op pag. 104 doen zien: met een aanhangsel van het zelve op pag. 143; op dat een Konstoeffenaar, dusdanige voorwerpen willende verbeelden, de ware gedaanten dier dingen gereed aan de hand hebbende, de misslagen, welke dikwils daar ontrent begaan worden, zoude konnen vermyden. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||
Maar 't zal ligt een Konstschilder lusten, om zaken van nog woeliger omslag te vertoonen, als by voorbeeld een Romeins Bevelhebber, daar hy in den drom van 't Krygsvolk op een verheven bordes van opgestapelde aardzooden in 't open veld zyn aanspraak doet; of daar een Veldoverste van de Soldaten voor Keizer word uitgeroepen. Zulke gevallen gingen altyd verzeld met de Veldbanieren, en Legioen vaandelteekenen, welke nevens andere byvoegselen den aanschouwer van al zulke tafereel verbeeldingen straks (zoo hy wat belezen is, of in de oudheidkunde bedreven) aan de merkteekens op de Vaandels doen zien, wat gevallen de Konstschilder verbeeld heeft. Uit dien hoofde heeft ons der moeite waard geagt, de veldteekenen der oudtydsche volken na te speuren, en op een lyst dus by een te brengen: De Egiptenaren voerden in hunne Legervaandels drie gekronkelde slangen die op yder bogt met een klimblad geteekent waren. De Babyloniers een Duif: dog in den tyd van Semiramis drie groote kroonen daar in ieder een Olyfant stond. De Syriers drie balken waar van de een dubbeld de ander enkeld getrapt was. De Grieken twee platte kroonen (Diadema) en een doorgaanden Balk met drie neergaande sporten of anders het Vuur, of den Blixem. De Athenienzen den Ga naar voetnoot*Nagt-Uil, Os, of Koe | ||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||
De Korinters Neptunus beeld, op een Eilandeken tusschen twee Zeën gezeten. De Turken deden oudtyds in hunne legervanen schilderen het zwaart van Alis, 't welke zy Sulficar noemen. Als blykt uit het geen Camerarius uit Leunclavius daar van aantrekt, die daar by verhaald: Dat de Fabel meld, dat, als Alis zyn Sulficar uit de schee trok, de zelve zig in tween deelde, elk deel achtien ellen lang, en dat Alis gebruikende dit zwaart tegens de Gauren (dus noemen zy met veragting de Christenen) hen ter regter en ter linker zeide wegmaaide, gelyk de maaijers het gras op 't veld. Zeker de Schryver had 'er niet behoeven by te schryven dat het een fabel was; want het zou zyn werk aan hebben om het een Westphalinger Boer te doen gelooven. Wy halen 't met dat oogmerk ook niet aan; maar alleen om aan te duiden dat dit veldteeken daar uit ontsproten is. De Lacedomiers de letter ∧ of een Draak. De Tessaloniers een Paerd. De Kappadociers een Weegschaal met zeven Kruissen daar om henen. De Macedoniers een Pinknots tusschen twee Hoornen. De Lybiers drie Hazen. De Meden drie Kronen, of twee Baaren, kruiswys gelynt. De Beotiers een Sfinxs. De Cimbren een Wilden Os, of Stier, en de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||
Traciers den Krysgod Mars in hunne Standertvanen. Ten tyde van Pompejus voerden de Romeinen in hunne legervanen een Leeuw, in naarvolging van de Ga naar voetnoot*Armeéners, 't welk ook van de eerste bewoonders van deze landen, de Gaulen en Saxen is overgenomen. Naderhand is de Ga naar voetnoot†Leeuw met een schild het gemeen veldteeken der Graven van Holland geworden, het welkeGa naar voetnoot‡ Broer Jan van Leiden, zeit: Dat van Puppyn Koning van Vrankryk aan Diderik van Aquitanien den Voorzaat van Diderik den I. Graaf van Holland, ter geheugen van zyn afkomst, tot een wapen zou gegeven zyn. De Trojanen voerden in hunne Veldbanieren een Zwyn. De oude Gotten een Beerinne. De Alanen, toen zy Spanje overweldigden, een Kat. De Scyten Draken en andere verschrikkelyke gedrogten, en de Romeinen onder Trajanus van gelyke. Total dit heb ik geen ander bewys, dan dat Fr. Junius, S. van Hoogstraten, Wilh. Goeree, en anderen my dat zoo hebben voorgezeit, zonder nader bestempeling: nogtans houde ik het daar voor; dat zy 't zelve van oudentydschryvers hebben ontleent, geenzints dat zy 't zouden hebben verdigt. Die de oudtydsche gedenkschriften doorsnuffelt | ||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||
hebben, weten dat by geen Volken de afgoden in zoo menigvuldig getal bekend waren, en geëerd wierden als onder de oude Romeinen; aangezien die met de verwinnaars uit de buitenlanden over gebragt wierden. Niemant zal aan myn zeggen twyffel slaan, wanneer hy ziet dat de Beeltenissen van Serapis en Isis, niet alleen op de geldmunt van Antoninus Pius, gezeit, Karakalla, die mede in Egipten is geweest, gestempelt staat; maar dat ook Julianus zyn troonybeeld onder de gedaante van Serapis en Isis, in alle Vaandels en Krygsteekenen invoerde; om (als Zozomenus zeit) die door list en bedriegery onder de Borgerlyke eerbewyzing aan 't beeld des Keizers (dat zonder schandaal niet mocht nagelaten worden) de Chrijlenen, 't zy wetende of onwetende, ook Serapis, Isis, en de andere afgoden te doen eeren, of alzoo aan een tweederleye bedraaitheid, 't zy van Afgodendienst, of van Keizerlyke Eerversmading in te wikkelen. Zie de penningverbeelding met het opschrift Deo Serapidi aan den God Serapis, by Oudaan pag. 254 in Tab. 2. vertoond. Aangezien de Romeinen geneigt waren om zulke gebruiken van andere volken over te nemen, zoo komt het ook daar van daan datmen zoo menigerhande beeltenissen en merken in hunne legervanen ontdekt. De Persianen hebben al van oude tyden den Ga naar voetnoot*Arent onder hunne krygsvercieringen gehad. Gelyk Xenofon van Cyrus, en Kurtius in 't leven van Darius te kenne geest. Dit was onder de Romeinen het algemeen en voornaam Legerteeken. Kajus Marius (zeit Plinius) heeft in zyn tweede Borger- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||
meesterschap aan de Roomsche Legioenen den Arend opgedragen. Zy was daar te voren het voornaamste met vier andere, als de Wolf, de Ga naar voetnoot*Minotaurus, het Paert, en 't Wilde Zwyn, die alle voor uit gingen: weinig jaren te voren plag alleen de Arent in 't legervoerend Heir gebragt, en de andere in de Legerbeschansingen gelaten te worden. De Konstantynen zoo Vader als Zoonen voerden in hunne Legervanen de Grieksche letteren X en P door malkander gevlogten, als in de Byprent I. te zien, beteekenende den naam van Christus. Gelyk Oudaan dit beweert tegen de genen, die de gedaante van het Kruis van Christus daar uit hebben willen opspeuren, in zyn Roomsche Oudheeden pag. 506. en Lud. Smits in zyn Graafelyke Sinnebeelden p. 26. Dat nu de Romeinen onder de Konstantynen, in stee van de oude Keizerlyke Veldteekenen den naam van Christus in hunne legervanen voerden, zulks bevestigt Prudentius, daar hy zeit:
Het purp're Vaandel droeg, met blinkend goud doorweven,
Tot Teeken Christus naam, te midden in geschreven.
Deze verandering sproot uit het gerugt van Konstantyns luchtgezigt, het geen de Spanjaarden naderhand in de Beeltenissen van Heiligen verandert, hunne Standaarden en Vaandelen met een lieve Vrouw, een St. Joris, of ander Sant be- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||
maald hebben. Zie Goeree. Waereld en Kerk verand. p. 344. die ook aanmerkt dat Konstantyn de Stad Bizantie verbetert, en naar hem Konstantinopelen genoemt hebbende, daar den tweeden stoel der Ryks plante, en den Ryksarent zedert met twee hoofden deed afmalen, wegens de twee Ryken in 't Oosten en Westen. Dus is de Arent het voorname Vaandel en Wapenmerk der Roomsche Keizeren en Koningen altyd in gebruik gebleven, niet alleen tot Graaf Willem den II, Zoon van Floris den IV, die 1248 tot Aken Roomsch Koning gekroont werd, waar van zyn geboortestad Leiden nog zyne gedagtenis bewaart in twee gedenksteenen, op welker eenen een Leeuw met een Schild, het Graaflyke, en een dubbele Arent het Keizers Wapen op gebeeld staat: maar ook tot heden toe. Ook voerden de Romeinen niet alleen Arenden maar ook regterhanden, Wolven, Minotauren, Paerden, Zwynen, Draken, Maanen, en aangezigten van Keizeren en Veldheeren op hunne Veldteekenen. De Krygsteekenen (zeit Arrianus) zyn de Arenden, de Beeltenissen der Vorsten, de Vaandelen, alle van Goud, gespannen op verzilverde spiessen: en Tacitus, dat de Teekendrager de Beeltenis van Galba afgerukt hebbende de zelve ter aarde smeet. Op andere wys (zeit Oudaan, ziende op de nevensgaande Roomsche penningen 2 en 3 vertoond) zietmen wederom deze Krygsteekenen, dat 'er boven de bovenste dwarsstreep, een rondte als een kloot, Laurierkrans, of Regterhand aan uit steekt: de rondte boven de dwarsstreep zou men konnen nemen voor de Beeltenis des zelven Keizers, terwyl de onderste ronden met eenige andere beeltenissen, van lager Krygsbevelhebber, konnen bemaald geweest zyn: | ||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 64]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||
of door den bovensten ronden bol, heeft men veel ligt een Waereldklood willen vertoonen tot welke gedagten deze woorden van Isidorus: Men zegt dat Augustus een Bol boven op de Krygsteekenen dede stellen, om dat de volkeren door de geheele Waereld hem onderworpen waren, aanleiding geven. Is het een Laurierkrans, die zig op den top der spies vertoont, 't is een zinteeken tot opwekking van eer en belooning, die op de Trouw, door de Rechterhand verbeeld, volgt, gelyk ten dien einde op den penning van Makrinus, met het opschrift Fides Militum, Trouw der Krygsknechten, de Trouw gezien word met deze twee Krygsteekenen, de Rechterhand en den Krans, dat is, van Getrouwheid en Belooning. Zie 4. In vroeger tyd onder Romulus eer, de Roomsche Monarchy tot zulk een grootte, en pracht was uitgedegen bond men een hand vol hooi aan een Spies, en gebruikte dat in plaats van een Vaandel of Legerteeken. Dit bevestigt Vulturius niet alleen, maar ook Naso, daar hy zeit: Dat de Eerbied toen zoo groot voor het hooi was, als naderhand voor de Krygsteekenen der Arenden. Plutarchus zeit ook: Dat Romulus een meenigte volks verzamelt hebbende, de zelve verdeelde in hoopen van hondert Mannen, waar van elke hoop begeleid wierd van een voorganger, die een hand vol hooi of stroo op een Spies had opgesteken, waar na de volgers Manipulares, Handvolle genaamt werden, 't welk de Latynsche Puikdichter Naso met deze woorden bevestigt:
Pertica suspensos portabat longa maniplos,
Unde Maniplaris nomina miles habet.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||
Dat is:
Een lange Lance droeg de Wissen opgesteken
Met handen vol, dies heet de Krygsman naar dat teeken.
Op eene Roomsche penning van Oudaan in zyn Roomsche Mog. p. 116. vinden wy het Zwyn, of een Zog met Biggen (gelyk hier wy 5) vertoont, nevens een penning van Vespasianus, waar in Judea verbeeld word, staande onder een Palmboom, de armen kruisseling over malkander, tot uitduiding van haar magteloosheid, met het opschrift Judaea Devicta. Judea overwonnen. Dat nu de Romeinen het Zwyn in hunne Legervanen (ontleent van de Trojanen) gevoert hebben kan waar wezen. Dog my schynt toe dat zy het zelve toen eerst, na dat zy het Joodsche gewest overheerd hadden, ten smaat en trots dier volken in hunne Legervanen hebben doen afschilderen. Want hoe smartig dit hun was, en wat afkeerigheid zy van dit teeken hadden is gebleken, wanneer Vitellius tegens de Arabiers te velde trok, toen zy hem door Gezanten hebben gebeden, dat hy dog met het Veldteeken van het Zwyn door hun Land niet wilde trekken. Dus hebben de Romeinen (dat meê van een Schilder dient in opmerking genomen te worden) het Zwyn maar voor een tyd in hunne Legervanen gevoert, gelyk de oude Batavieren de Kat, tot dat zy ontslagen van 't Roomsche juk, weder in vryheid (waar van de Kat een zinnebeeld is) zaten. Ook dient aangemerkt, dat de Romeinen gewoon waren in Vreugde-tyden, deze gemelde Standaarden, en Legerteekenen, plegtelyk met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||
kranssen te vercieren; 't geen Klaudianus naar deze vertaling heeft doen zeggen:
De Leeger-Teekens bloeijen
Van Bloemen, en het Loof schynt om de Spies te groeijen.
En dus ziet men op een penning van Titus Vespasianus, dat een Overwinning beeld, het Vaandel met een krans verciert, penning 6 vertoont. Waar omtrent Oudaan aanmerkt, dat deze plegtigheid plag aan de Legerteekenen beweezen te worden, niet alleen in vreugdetyd met Bloemkranssen; maar dat de zelve ook op hooge Feestdagen gezalft wierden, 't geen hy bevestigt met het opschrift van een ouden brok Marmersteen. (aangetrokken in zyn Roomsche Mog: p: 529) waar op te lezen staat Coronis. Inlatis. Signisque. Unctis. Dat is: Kranssen aangehangen, en Krygsteekenen gezalft. En aangezien de Konstschilders ook dikwils Bybelstoffen tot hun voorwerpen nemen, hebben wy ook de Banieren, of Veldteekenen der xii stammen Israëls (om den agtergrond van ons Printtafereel te vullen; gevolgt na de afteekeningen die W. Goeree daar van vertoont in het IV Deel van de Mosaïsche Historien pag: 428) vertoont, zoo, en in die orde als de zelve onder hunne Hoofdbanieren optrokken.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||
En wild gy de koleuren der Banieren weten, omze van den anderen te doen onderkennen; Sam. van Hoogstraten heeft daar onderzoek na gedaan in zyne Zigtbare Waereld op pag: 156. De dappereen strydbare Macchabeen, een Adelyk geslagt uit den stam Levi gesproten, kantte zig (na dat de gantsche staat der Joden door Antiochus scheen te grond te gaan) tegen dien geweldenaar in openbaren Oorlog; om 't verval der Joodsche zaken te redden. De eerste die daar de hand aan leï was Matthatias, gesterkt met vyf dappere Zonen, van welke Juda wel de Heldhaftigste Hoofdman was. Deze voerden in hunne Krygsbanieren de letteren א M כ C כ B. i. zynde de beginletteren van de Hebreeuwsche woorden Exod. 15. vs. ii. ô Heere, wie is als gy onder de Goden? Gelyk zy hier door ook den naam van Macchabeen gekregen hebben. Zie W. Goeree, Kerkelyke en Waereltlyke verander. p. 69. Hier mede zullen wy eindigen. Dog zoo wy komen te bemerken, dat onze vlyt dies aangaande den Konstoeffenaars genoegen geeft, zullen wy ligt wat breeder op een ander plaats in het betogen van diergelyke dingen (aangezien dat dit nog maar, als het spreekwoord zeit: Om den kam heen gepraat is) uitweiden. Zeker zoo een Konstschilder mogt wanen dat zulke kundigheden van geen nut zyn, en dat het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||
evenveel is wat men de Waereld daar voor in de vuist stopt, hy zou daar even zoo breed meê staan, als die Kormtische Historieschryver die van Luciaan uitgelachen word; om dat hy die naauwlyks een voet buiten Korinten gezet, en zelf geen veldslag op een muur geschildert gezien had, zonder de Wapenen of Krygstuigen te kennen, tot het beschryven van Oorlogsgeschiedenissen zig begaf, met daar toe dusdanig een voorbereiding te gebruiken: De oogen verdienen meer geloofs dan de ooren, derhalve schryve ik, niet het gene ik gehoort, maar het gene ik gezien hebbe: En hy had alles zoo naaukeurig doorzien, zeit gemelde Schryver, dat hy zeide, dat de Draken der Parthers groote beesten waren, die in Persie, een weinig boven Iberie geteelt wierden; datze de zelve gewoon waren met spiessen; of lange staven, om hoog te heffen, om den aankomenden van verre een schrik aan te jagen, en datze de zelve in 't midden van den stryd op de Vyanden los lieten gaan, van welke 'er velen verslonden, en anderen van hunne beknellingen verstikt en dood gedrongen wierden. Wat my aangaat, ik oordeel dusdanige kundigheden (om alle bespottingen te ontgaan) den zulken welke zig in de oeffenschool van Pictura hebben begeven, inzonderheid om tot de verbeel-dingen van Historien opgeleid te worden, van zeer groote nutbaarheid te wezen. Veragten zy mynen goeden raad, of willen zy zig niet verledigen tot dit te lezen, om het te weten, zoo mag ik my des wegen, de moeite van zoo veel nazoekens met reden beklagen. |
|