De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
den Jonge Franks, dien ik gis dat hy naderhand in zyn rym Jan Baptist noemt, op pag. 100. en onder de Pourtretten van Van Dyk, zietmen Sebastiaan; François, en François Franks den jongen. Sebastiaan komt my voor als de grondwel, waar uit de andere Konstbeken afvloeijen, of hunne af komst hebben. Immers hy schynt my toe de eerste van dien Konststam te wezen, aangezien van Mander van geene anderen meld. En hier in komt de Bie, met van Mander over een, dat Sebastiaan, een braaf Schilder van Landschappen en Figuurtjes was. Myn schoonvader Jakob Sasbout Souburg had in zyn tyd twee Landschappen, met fraaije Figuurtjes van hem, op koper geschildert, die my altyd wonder wel bevielen. In 't eene stond afgebeeld, hoe de kinderen van Bethel, die den Propheet, Kaalkop na riepen, door de Beeren verscheurd wierden. In het ander was een Historie uit het Nieuwe Testament, en de beeldjes waren vast geteekent, en los gekleed. Van den jongen Franks zegt de Bie, dat zyn Konst bestond in het verbeelden, zoo van Historien van 't Nieuwe Testament, als van het oude Roomsche Volk, het gewoel is zonder ent, het geen zyn eel penceel daar in weet af te beelden, en met een lossen aart daar kragtig uit te haalen. Wie nu van deze de Konstvertrekken, behangen met veelerhande Konststukjes, in 't kleen, en zoo, dat men daar in de behandeling klaar ziet, van elken meester, geschildert heeft, weet ik niet. Wy zien dat de beruchte van Dyk hunne Beeltenissen heeft waardig geacht, om onder de grootste Konstschilders van dien tyd gestelt te worden. |
|