| |
| |
| |
Derde Bedrijf
Het gevang in Treurenberg
De wachtkamer van den gevangenbewaarder. Hier en daar in de hoeken foltertuigen; ladders, stroppen, enz.; groote beutszwaarden hangen kruislings aan de wanden. - Verders banken, stoelen, tafel, lantaarn en sleutels. - Twee lantaarns branden aan het gewelf. Rechts en links eene eel. - Maanlicht in den achtergrond.
| |
Eerste Tooneel.
Meester KAREL, met drie helpers en evenveel spaansche soldaten maken stroppen aan de koorden en bereiden de ladders.
Zeventien koorden en evenveel ladders heeft Hertog Alva doen gereed maken om de slechte betalers van den 10n penning daarmêe op te hangen, 't zal binnen weinige dagen kermis zijn te Brussel in het smoelentrekken.
Dat is niet slecht gevonden om fortuin le maken.
Alva zal door dit middel eenige tonnen gouds ontvangen. Hij moet immers zijne soldaten betalen en als er geen kruit is, kan er op de geuzen niet geschoten worden.
| |
Tweede Tooneel.
De Vorigen, RIDOLFI.
Er is werk op den winkel, he? Alva laat u een goed stuk brood verdienen.
| |
| |
Zus en zoo,! Brood zonder boter, want Spelle is slim genoeg om de koe alleen te melken.
Meester Karel, onder ons gezegd en gezwegen, Spelle zit in slechte doeken, de hertog heeft ontdekt dat hij zekere gevangenen wat al te slecht behandelt, en anderen loslaat voor geld.
Dat is goed om weten, daar zal ik mijne boontjes op te weeken zetten. Het postje van opperbeul lacht mij toe.
Ik word het ambt van speurhond ook moede.
Nochtans hebt gij den reuk van een jachthond, die goed het geuzenwild te vinden weet.
Ik beweer het tegendeel niet, maar altijd jagen is ook vervelend. Riperda moet mij eene andere betrekking bezorgen. Hij is mij dat wel schuldig. Zeg eens, is de kleine knaap nog niet terug?
Nog niet. Wellicht is hij weêr voor den bloedraad moeten verschijnen. 't Is reeds voor de 3e maal. Zie, daar is juist de knaap, dien gij bedoelt.
| |
Derde Tooneel.
De Vorigen, BERTJE, laat zich door de wachten slepen, RIPERDA.
Komaan, vooruit! dat jammeren en weenen begint mij te vervelen.
Och! mijnheer, laat mij bij moeder gaan, sluit me niet meer op, ik zal nooit meer zingen.
Later misschien! wij zullen zien!
Ridolfi ontwarende
. Zie Mijnheer, hij is het die mij verzocht te zingen en mij het liedje gaf.
Uwe moeder heeft u goed leeren liegen.
Liegen is groote zonde, zeg len moeder en vader; en zij voegden er dikwijls bij, dat logenaars dieven en zelfs moordenaars worden kunnen.
| |
| |
Genoeg!
(tot Karel.)
Meester Karel, breng den jongen terug in de cel N r 10, en dat er hem voorloopig geen leed geschiede; zoo luiden de bevelen van den Heer Viglius.
Opgesloten! Reeds drie weken in de gevangenis, wanneer die daar (op Ridolfi) de schuld van alles is. Och moeder! wat moet gij bitter weenen! Oh! laat mij naar huis gaan; en ik zal mijn leven lang, alle dagen God voor u bidden.
(Hij valt op de kniëen.)
Genoeg, genoeg! vooruit mannen!
(Het kind word weggedragen en weent voortdurend.)
| |
Vierde Tooneel.
RIPERDA, RIDOLFI.
Gij hebt den brief bezorgd?
Ja en binnen weinige oogenblikken zal ook de vader hier achter 't slot zitten.
Goed zoo, ziedaar voor u.
(Geeft hem eene beurs.)
Mijne wraak moet ingrijpend wezen; op die wijze zal ik Berthilda wel in mijne macht krijgen. (Af met Ridolfi.)
| |
Vijfde Tooneel.
KAREL, SPELLE, 4 Helpers.
Ridolfi met Baron Riperda! Die twee brouwen iets te zamen.
(Tot Karel.) Wat nieuws is er in ons Treurenberg?
Wel, dat die kleine knaap...
hem onderbrekende
. Ja, ja! Ik weet het reeds van voor drie weken. De jonge vogels komen hier ook al in ons net gevlogen; en daarbij de 17 stroppen, ja ja, de zaken gaan goed vooruit.
't Is waarlijk al te wreed.
| |
| |
Wel! bloodaard die gij zijt! Als er iemand naar den hemel zal gaan, dan ben ik het wel; daar ik de aarde verlos van Godslasteraars en ongeloovige geuzen!
Het blijft bepaald dat wij van avond uw feest vieren, heer Hoofdprovoost? En er zal zelfs worden gezongen, ik heb er voor gezorgd.
En ik heb den wijn aangeschaft. Taveernier Klaas uit de Wolvin komt straks met tien kannen wijn als ik hem Treurenberg en zijne kostgangers laat zien.
(Hij lacht.)
| |
Zesde Tooneel.
KAREL, SPELLE, Helpers; RIDOLFI komt met ADELBRECHT op, begeleid door eene spaansche wacht.
met valschen baard
. Langs hier. Meester Provoost, de genaamde Adelbrecht wordt gevangen genomen op bevel van Alva, omdat men in zijne woning het geschilderd portret van Oranje heeft gevonden.
Omdat ik Riperda in den weg loop. Ziedaar de waarheid! Welnu, sluit mij op bij mijn kind, wat geeft mij uwen bloedraad en uwe spionnen!
Komaan, zooveel niet gepraat, muiter uit de Wolvin, ik zal u straks eenige dansjes leeren.
Wat geeft mij uwe galg! Wat uit uw beulsmond komt veracht ik, want uwe woorden vloeien uit een tijgershart, dat slechts naar menschenbloed en tranen dorst.
't Is al wel zoo, heer predikant. Brengt hem naar de cel Nr 2 op het 2e verdiep van onder, daar is het goed om zijne verhitte hersens te koelen.
(Karel brengt met de wacht Adelbrecht weg.)
| |
| |
| |
Zevende Tooneel.
SPELLE, Helpers, later KAREL, RIDOLFI die zijnen valschen baard afdoet.
En nu mannen, alles in gereedheid gebracht voor ons feest. Ja jongens, de handen uit de mouwen.
(Hij neemt bekers, borden, messen, vorken, enz.) Vooral de bekers niet vergeten en de lekkere hesp van Riperda.
De vogel zit in den kijker.
ter zijde
. En thans kan Riperda ongehinderd tot Berthilda gaan. O, die liefde, die liefde!
(De helpers brengen twee gedekte tafels op.)
| |
Achtste Tooneel.
De Vorigen, later KLAAS.
Maar onze gevangenen hebben vandaag noch brood noch water gekregen.
't Is quatertemper voor hen, ze moeten maar vasten en boetvaardigheid doen voor hunne zonden.
(Ter zijde.) 't Is weêr zooveel in mijnen zak, amen.
Goeden avond, meester Spelle. (Hij komt op met eene mand wijn aan den arm.)
Hier ben ik, meester Spelle, beladen als een muilezel.
Dat zijn ten minste taveerniers die voor hunne klanten zorgen. Gij blijft aan mijn feest deelnemen, Klaas?
't Is een wijntje dat aan de ribben zal hangen. Proef maar eens. (Spelle drinkt aan eene kan. Ter zijde.)
Ik heb er de helft brandewijn bij gegoten om ze allen smoordronken te maken. Dat ligt in mijn plan!
Dat wil wat zeggen, Klaas! Komaan nu iedereen aan tafel.
(Men hoort eene kinderstem Moeder! vader! roepen. Men ziet Bertje achter de traliën des vensters.)
| |
| |
ter zijde
. De stem van Bertje!
drinkende
. Op de gezondheid van provoost Spelle! Hij leve nog lange jaren.
Meester Karel, daarop het Lied der Cipiers.
Ik wil wel. Beker en sleutel in de hand.
De schepper, heeft, na wijs besluit,
Geschapen gansch onze aard.
Daarop den mensch met dier en kruid,
En al wal vliegt en vaart.
Wat deed de mensch bier zonder dwang?
Hij roofde lijk een dier;
Daarom ook maakte God 't gevang,
Klink, klank! de sleutel klinkt,
Wen het daglicht nederzinkt;
Achter 't slot, dag en nacht,
Fiks en trouw op de wacht;
Wij cipiers zijn toch noit moe.
Sa vrouwkens lief, fijn opgepast,
Vergeet nooit eer of plicht;
't Gerecht neemt, u voor ontrouw vast,
Ondanks uw schoon gezicht.
En als gij in onze kluisters zit,
Is 't uit met lach en zoen;
Want of ge weent en vleit en bidt,
Met ons is niets te doen.
Voor dieven, schelmen is 't gevang
En liggen zij in boei en prang,
Hier vindt de dief gerechte straf,
De ketter vuur en zwaard;
Die komen er nooit levend af,
(Het refrein wordt telkens in koor herhaald.)
| |
| |
Ge moest met zoo 'n stem in Sinte Goedele zingen. De bekers nog eens gevuld, wij mogen dat wijntje niet laten verschalen. Asa, een tweede lied! De beurt is aan u, Klaas.
't Ziet er lief uit, ik kan geene noot muziek zoo groot als... maar ik ken iemand die goed kan zingen.
Gij bedoelt mij? Ik kan anders niet dan treurige, afgezaagde doodszangen, die de paters gewoonlijk zingen wanneer een veroodeelde aan de galg staat.
Ik wilde spreken van den jongen knaap, die hier zit opgesloten.
Ha! dat is een goed gedacht! Ik ga dat kereltje eens uit zijne cel halen. (Hij gaal links af.)
| |
Negende Tooneel.
De Vorigen, behalve KAREL.
half dronken
. Vroeger had ik nog wat stem, maar ik heb liever te drinken dan te zingen! 't Is zoo droog niet. Mijn hoofdgebrek is dat ik dikwijls te diep in den beker zie. Ik heb reeds eenige tonnen gouds verdronken, ik!
Zijt gij dan zoo rijk geweest?
Riperda is eene melkkoe voor mij, sedert dat wij te Madrid zamen zaken deden.
(Hij bootst eenen dolksteek na.)
nieuwsgierig
. Ik zou ook zoo 'n meester willen hebben.
't Is dat hij op geenen dolksteek ziet! zoo hebben wij te Madrid eenen baron naarde andere wereld gezonden.
ter zijde
. Wat hoor ik? Hij zou met Riperda... Zatte monden hebben nuchtere gronde.
(Luid.)
Dat is aardig!
altijd dronken
. Maar die Riperda is slimmer dan ik, hij is baron en heeft papieren, geld en titels!
| |
| |
Dat is nu 35 jaren geleden... of... daar omtrent. Laat mij nog eens drinken! De lucht drinkt, de aarde drinkt, geheel de wereld drinkt. Waarom zouden wij 't ook niet doen?
ter zijde
. Thans ben ik op het spoor. Mijne vermoedens bevestigen zich.
| |
Tiende Tooneel.
De Vorigen, KAREL met BERTJE.
Heb geen vrees, 't Is Klaas die u vraagt.
Och Klaas, gaat ge mij bij vader en moeder brengen? Verlos mij toch uit het gevang.
tot Klaas
. Zeg maar ‘ja’ daarmeê houdt hij op met zagen en krijgt gij hem gemakkelijk aan 't zingen.
Bertje met kussen overladende
. Ja, maar op eene voorwaarde: dat gij ons een schoon liedje zult zingen.
(Tot Bertje.) Gij moet zingen, anders brengen ze u terug in het kot.
Ik ben zoo bang in dat donker kot.
Zing ‘het Visschertje’ dat Geertrui u geleerd heeft.
door Klaas op eenen stoel geplaatst
. Ik zal mijn best doen, Klaas.
| |
Het Visschertje (oud vlaamsch lied)
Des winters, als het reghent,
Dan zyn de paadjes diep, ja diep;
Dan komt dat looze visschertje,
Al visschen in dat riet, dat riet;
Met zynen hapzak en zynen knapzak,
Met zynen rystok en zynen strykstok;
Met zyne leeren van diere dom deêre, in koor
Metzyne leeren leersjes aan.
Wat heb ik jou misdreven,
Wat heb ik jou misdaan, ja daan;
Dat ik niet meer in vrede,
Voorby jou deur mag gaan, ja gaan;
(Al de helpers, Spelle, Karel, enz., zijn in slaap gevallen).
| |
| |
stil tot Bertje
. Zet u stil neer en veins te slapen.
ook bedronken en slaperig
. Dat is een kapitale wijn, veel sterker nog dan den spaansche. En de kleine zanger die in zijne cel moet! Duivelsche drank! Ik zie wel duizend galgen voor mijne oogen dansen. Ha bah! de deur is gesloten; we zullen die jongen hier laten slapen! Hela! Hola! ze slapen dat ze ronken, ik zal 't ook maar beproeven.
(Valt ook in slaap.)
Als ik goed heb verstaan, dan is uw vader opgesloten, daar, in de cel Nr 2.
(Karel de sleutels ontnemende.)
Ha, hier, gij kent den weg in de gevangenis, ga! verlos uw vader. Ziehier de sleutel, ik zal hier de wacht houden.
neemt eene lanteern
. Ik zal zoeken tot dat ik die cel vind. (Af rechts.)
droomend en zingend
. Met zijnen hapzak en zijnen knapzak, Met zijne leere...
God! indien hij eens wakker werd.. dan viel mijn gansche plan in duigen.
ook droomend
. Riperda! vader en zoon zijn in onze macht!..
| |
Elfde Tooneel.
De Vorigen, ADELBRECHT door BERTJE voorafgegaan.
O dank! dank, Klaas, gij zijt mijn redder!
Neen, ik niet, maar uw eigen kind.
Gered door mijn zoon! Is 't mogelijk? (Hij kust Bertje.)
Niet langer gedraald! De deur is open, dat God u geleide!
Maar gij dan, Klaas, men zal u beschuldigen!
| |
| |
Ust!... Heb geen vrees, ik heb mijn plan.
En nu Riperda, vrees mijne wraak.
(Af met Bertje.)
| |
Twaalfde Tooneel.
De Vorigen, min ADELBRECHT en BERTJE.
Leggen wij ons te slapen, doch eerst eenige stoelen omgeworpen, dat ze wakker schieten, die gevloekte spanjaarden.
(Doet zulks. Zingt zeer luid het Visschersliedje, en begint te ronken.)
zich uitstrekkend
. Drommels! Wat is mijn hoofd zwaar! 't Is alsof ik twee kruiken brandewijn gedronken had.
(Staat recht.)
doet hetzelfde
. Ik heb het in mijne bovenkamer zitten.
Klaas wakkerschuddende
. 't Is bijna klare dag; Klaas, het wordt tijd, jongen.
in schijn bedronken
. 't Truitje, mijn ratje. Dat was een wijntje he?
(Zingend.) Van diere, domdêere! met zijne lêere leersjes aan.
Ga bij uwe vrouw, uwen roes uitslapen.
ter zijde
. Ik vraag niets beters.
(Luid zingende.)
Met zijnen hapzak en zijnen knapzak... Ha! ik zal maar die pistool mêenemen, want het is gevaarlijk zoo vroeg op straat alleen te loopen.
(Hij neemt eene pistool van den wana.)
als vroeger
. Wel zeker Spelleken lief! Adieu, ik ga naar de ‘Wolvin!’ (Af al zingende.)
| |
Dertiende Tooneel
De Vorigen min KLAAS.
de slapende helpers wakker schuddende
. Voor den drommel! wordt dan wakker.
| |
| |
wakker
. Maar zie eens, de deur staat open.
Waarschijnlijk dronken Klaas die ze niet sloot.
Waar is de kleine zanger?
rechts in de cel
. Wat zie Ik?
links in de cel
. God weet is die slimme knaap niet gevlucht.
terug
. Wel heilige Barbara! vader en zoon zijn ontvlucht. O, doemnis! het gansche kot is leêg. En dat op mijnen feestdag!
Vervloekte drank! gij zult de schuld zijn dat ik nog zelf aan de galg zal worden gehangen. Wordt dan wakker dronkaards!
(Al de helpers worden wakker en zijn nog hatf bedronken.)
Allen vooruit, en de ontsnapten nageloopen. Vooruit mannen en geen oogenblik gedraald. Het geldt ons aller eer!
(Allen dronken af.)
De vogels zijn gaan vliegen, tracht ze maar terug te vangen.
(Hij valt terug op eene bank.)
(gordijn)
|
|