Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen(1859)– Hopmanius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Hoe ongehoorzame kindertjes gestraft worden. Vader liet zijn huis verbouwen, Want het zag er leelijk uit; Jan, zijn zoon, vond dat heel aardig; 't Was een pretje voor den guit. Maar Papa zeî aan den jongen, Dat, als 't volk was heengegaan, Jantje niet, als naar gewoonte, Op de ladders zou gaan staan. Jantje leî zijn hand op 't hartje, Hief zijn blikje vroom omhoog. ‘'k Zal 't niet doen Pa!’ - Zei hij ernstig, Maar - het kleine Jantje loog. Want toen Vader eens ging wand'len, En ook Moê was uitgegaan, Klom hij schielijk op de ladder, Die het volk had laten staan. Doch de ladder stond niet stevig; Jan beklom die keer op keer, Maar daar glijdt ze - Jan springt neder, En - komt op zijn hakken neêr. [pagina 25] [p. 25] Door den schok was 't hoofd van Jantje Heelemaal in 't lijf gezakt; En zijn welgemaakte beentjes Schenen ook als afgehakt. Mie de Poes en Piet het vinkje Riepen beiden: ‘dat is erg! Nu is 't vroeger mooije Jantje Een afschuwelijke dwerg!’ Toen zijne Ouders wederkeerden, Gilde hij van puur verdriet; Maar zijn Vader zeide koeltjes: Neen, die dwerg is Jantje niet. Moe zeî dito van 's gelijken, En zij bragten hem op straat; Aklig stond hij daar te jamm'ren, Maar nu kwam berouw te laat. Nu moet hij zijn volgend leven Beed'len om een stukje brood..... O! dat ongehoorzaam wezen, Brengt veel kindertjes in nood! Vorige Volgende