Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen(1859)– Hopmanius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Ontzettende geschiedenis van Jaap, die iedereen onverwacht verschrikken deed. Het was voor Jaap de grootste pret. Zijn broertjes, zusjes en Nanet. De fransche kamenier - Papa, Mama, de meid, etcetera, Te laten schrikken waar hij kon Dat was volstrekt niet lief; 't begon Een ieder te vervelen; doch De kleine Jaap, ach! deed het toch Soms zat hij uren in een kast; En kwam de meid er met een last Van keukengoed bedaard voorbij, Dan sprong Jaap voor den dag, tot zij Van louter schrik in d'eigen stond Den boel liet vallen op den grond. Dat was een vreugd! doch Kees de hond Zat op en schudde met den kop; Hij blafte treurig: ‘Jaap pas op! Dat loopt met u verkeerd eens af; Gij weet op kwaad volgt altijd straf.’ Eens kroop hij weder in een kist, Heel op den zolder, om door list Een ieder, die naar boven kwam [pagina 19] [p. 19] Te laten schrikken; maar, ram! plam! Daar slaat het zware deksel digt En valt in 't slot door eigen wigt! ... Daar zat nu Jaap gevangen! o, Hij gilde, bonsde en trapte zoo! Maar ach, geen mensch vernam zijn stem, Neen, niemand, niemand hoorde hem. Aan tafel miste men den knaap; Men zocht door 't gansche huis naar Jaap. Doch wat men ook doorzoeken liet, Slechts op den zolder kwam men niet. Een dag ging om, een week voorbij; Nog vroeg men droevig: ‘Waar is hij?’ - Men telde weken bij 't dozijn; Van Jaap zag men helaas geen schijn! Een jaar vervloog - 't was Kees de hond, Die toen de kist op zolder vond. Hij krabt aan 't deksel met den poot, Tot men haar eindelijk ontsloot. [pagina 21] [p. 21] Men vond een pet, een zwarte das; Een hes, een broek, een hoopje asch; Daarbij wat beendren en een tol, Een kleinen zak met knikkers vol. - Dat was het overschot van Jaap; Zóó kwam hij aan zijn end, de knaap! Vorige Volgende