Een liefde(1941)–Ed. Hoornik– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] I WAAR in de wereld, vroeg ik, zal ik leven? Ik doolde lang. Was ik alleen, 't was goed. Sinds ik haar ken, word ik naar haar gedreven; Ik weet geen raad als ik haar missen moet. Ik hoop alleen, als zij straks in mijn armen Insluimert en de kaars dooft langzaam uit, Dat zij niet merkt, dat ik mij aan haar warm en Dat het haar mond is, die den mijnen sluit. Vorige Volgende