De renegaat
(1838)–Adriaan van der Hoop– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
‘Avec nos camps vainqueurs, dans l'Europe asservie,
J'errai, je parcourus la terre avant la vie:
Et, tout enfant encor, les vieillards receuillis
M'écoutaient, racontant, d'une bouche ravie,
Mes jours si peu nombreux et déja si remplies!
Chez dix peuples vaincus je passai sans défense,
Et leur respect craintif étonnait mon enfance.
Dans l'âge ou l'on est plaint, je semblais protéger.
Quand je balbutiais le nom chéri de France,
Je faisais pâlir l'étranger.
Victor Hugo, Mon enfance.
| |
[pagina 73]
| |
Fernando
415[regelnummer]
De zomerzon verdoofde in 't Middellandsche meir
Heur gloed en boog het hoofd by Herkles zuilen neêr.Ga naar voetnoot416
De maan verrees, en scheen, door hemelschblaauwe baren
Gewiegd, op Algiers wal beschermend neêr te staren;
Want havenmuur, moskee, Casobe en torentrans,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
't Prijkt alles, door heur licht getooid, met zilverglans,
En toont, veréénigd met valleien, bosch of reede,
De kleur, die 't oog behaagt, de witte kleur der vrede.
Zie, hoe de vuurbaak, door de sneeuw des tijds vergrijsd,Ga naar voetnoot423
Aan d'oever als een reus ten hoogen hemel rijst,
425[regelnummer]
En met zijn trotschen stal, thands vlam noch lichtgloed kwekend,Ga naar voetnoot425
Een breede schaduw op de zachte gloojing teekent
Des driehoeks, die bebouwd met huizen, en beplant
Met Cactus, palmen en granaten, een warandGa naar voetnoot428
Vertoont, te schoon, dan dat voortaan een roofgebroedsel,
430[regelnummer]
Daar nestel' en de traan der onschuld zwelg' ten voedsel.
ô Schoone stad! de kleur, die u thands luister biedt,
Is 't sprekend zinbeeld van uw wreede meesters niet.
Vertoondet gy 't blazoen dier monsters ons volkomen,Ga naar voetnoot433
Dan waart gy rood, als 't bloed, dat zy zoo vaak doen stroomen!
435[regelnummer]
Neen, dat zoû 't hoofdental, dat door hun zwaard gemaaid,Ga naar voetnoot435
| |
[pagina 74]
| |
Uw wal omgordt, en in wiens hair de nachtwind waait
Uw stedenvendel in een pantherhuid verwandelen,Ga naar voetnoot437
Als 't beeld van wreedaarts, die hun lijken zelf mishandelen.
Daar, waar de Keizersburcht haar vijftal torens, stout
440[regelnummer]
Op d'Eedlen, naar wiens wil zy eenmaal werd gebouwd,Ga naar voetnoot440
Naar boven heft, ten spijt der fransche legervendelen,
Wier Veldheer, vast van wil, heur poorten tracht te ontgrendelen,
En haar de lendnen op te rijten, door een bui
Van bomben, by 't rumoer van trom en brandgelui,
445[regelnummer]
Ziet men aan d'ingang van een grijze walhoektoren
Een wachtvuur branden, en een fakkel somber gloren.
Twee krijgers zitten daar, met afgewend gelaat:
De ééne is een krijgsgevangne, en de andre een renegaat.
Die krijgsgevangene is een held van 't fransche leger:
450[regelnummer]
Fernando de andere; in den schemeravond steeg er
Een grenadierental, stil, met geveld geweerGa naar voetnoot451
Den burchtmuur op. 't Geschut wierp allen stervend neêr;
Eén uitgezonderd, die, in wanhoop, 't durfde wagen,
Zoo min naar 's vijands moed als zijn getal te vragen.
455[regelnummer]
Omsingeld, waar' hy wis door de overmacht verplet,
Had niet Fernando hem van 't doodsgevaar gered,
Met al dien heldenmoed, den stervling aangeboren
Als 't vaderlandsch gevoel in hem heur stem doet hooren.
Gelijk een moeder, die een langverloren kind,
460[regelnummer]
En reeds als dood betreurd, op eenmaal wedervindt,
Maar aan 't gevaar ten prooi, en door de schrikbre kaken
Des doods begrimd, haar moed in volle kracht voelt blaken
By 't zalig wederzien, en wat haar tegenstaat
Verwint, of met haar telg den dood in de armen gaat;
465[regelnummer]
Zoo stelt Fernando, by het weêrzien van een broeder,
Een dierbren landgenoot, een Gauler, zich ten hoederGa naar voetnoot466
| |
[pagina 75]
| |
Des zwakkren, en verzorgt, hoe de Algerijn ook woed',
Hem mild met spijs en drank by 's wachtvuurs rooden gloed.
Maar somber is 't gelaat des krijgsmans, en zijn oogen,
470[regelnummer]
Beschaduwd door een paar gitzwarte wenkbraauwbogen,
Getuigen van de smart, die hem de ziel beweegt,
Dat hem een landgenoot, die vijand is, verpleegt.
‘Waarom?’ (dus roept hy 't uit, terwijl de grove vingerenGa naar voetnoot473
De lokken van zijn baard zich om de knokklen slingeren),
475[regelnummer]
‘Waarom mocht in dit uur by 't moedig strijdwaarts gaan,
Op geen der kogels ook mijn naam geschreven staan?
En moest een bastertzoon van 't edelst volk der wareld
My 't leven schenken? -’ In zijn moedige oogen parelt
Een traan: Fernando grijpt beledigd naar het staal;
480[regelnummer]
Maar ernstig luidt op nieuw des krijgsgevangne taal:
‘Neen, steek dat lemmer op, of zoo gy 't wilt ontblooten,
Lang dan mijn hand een zwaard, om 't my in 't hart te stoten,Ga naar voetnoot482
Eer 't vuur der gramschap, dat by u in vlammen slaat,
Op u de zwaarte van een tweede bloedschuld laadt;
485[regelnummer]
Geef antwoord, landgenoot! wat sluwe hinderlagen
Des Boozen doen u 't kleed eens kruisverzakers dragen?’
Fernando ziet hem met onthutste blikken aan:
De gramschap is zijn ziel: de kracht zijn vuist ontgaan.
Zijn krijgsgevangne sprak, gelijk zijn boezemrechter,
490[regelnummer]
't Geweten: hy erkent geen andren pleitbeslechter:
Zijn ziel is niet verstokt, en met gesmoorde stem,
(Van zuchten ondermengd,) maar woorden rijk aan klem,
Wordt in dit kort verhaal, zoo kunstloos als bezadigd,Ga naar voetnoot493
Geen landverraad bekend; maar ook geen schuld verdadigd.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
‘Ik zag, (dus vangt hy aan te spreken,)
Ik zag in Frankrijks schoone streken,
| |
[pagina 76]
| |
Schoon 't fransche bloed me in de aadren vliet,Ga naar voetnoot497
Als gy het eerste daglicht niet.
Mijn vader was een dier soldaten,
500[regelnummer]
Waarmeê de held Napoleon,
De schrik was van Europaas staten,
En half een wareld overwon.
Mijn moeder, die door 't heilloos woeden
Van monsters, in der vrijheid naam,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Heur oudren, vry van smet of blaam,
Door 't staal des valbijls had zien bloeden,
Was door de teêrste liefdeband,
Verbonden aan mijn dierbren vader,
En volgde hem, (wien had zy nader?)
510[regelnummer]
Van stad tot stad, van land tot land.
In 't pyramidendal, omgevenGa naar voetnoot511
Van schutgeknal en sulferdamp,
Gaf ze onder stervenden my 't leven,
En was mijn vaderland het kamp.
515[regelnummer]
Daar wies ik op, met lans en zwaarden,Ga naar voetnoot515
Maar kinderspeeltuig niet bekend.
Mijn speelgezellen waren paarden,
Een krijgskar was mijn legertent,
En vroeg leerde ik de kracht der spieren
520[regelnummer]
Op menschenschedels bot te vieren.
Mijn jeugd kreeg nimmer onderricht
Van Godsdienstleer en vorstenplicht,
En 'k hoorde nooit de namen noemen
Van God of Christus, dan alleen
525[regelnummer]
Als leuzen, om in wufte reên,
Zich zelf en andren te verdoemen.
De drift naar roem, de zucht naar eer,
Zy waren in het wareldheir,Ga naar voetnoot528
| |
[pagina 77]
| |
De Goden slechts die wy aanbaden,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
En 't Evangelie dat ons won,
Had tot propheet napoleon,
En sprak van Frankrijks heldendaden.
Ik dank 't alleen aan de Oosterlucht,
Waar ik het daglicht heb ontfangen,
535[regelnummer]
Dat soms een reiner zielsverlangen
Mijn geest met beelden heeft bevrucht,
Die my van eedler dingen spraken,
Dan die, waarvoor de krijg doet blaken;
Zoodat ik in der makkren kring,
540[regelnummer]
Ja zelf, by grijzende oorlogslieden
Ten schimp- of eerenaam ontfing:
't Poëtisch kind der Pyramiden.
Den dag van Wagrams zegepraal,Ga naar voetnoot543
Zwaaide ik voor 't eerst als ruiter 't staal,
545[regelnummer]
En streed ik met die Adelaren,Ga naar voetnoot545
Die Habsburgs Arend doodlijk waren.
En, toen Napoleon zijn vaan
In Spanjes lustwarand liet wapperen,
Zag hy me onwrikbaar met zijn dapperen,
550[regelnummer]
In 't vuur van iedren veldslag staan.
Toen de oorlogsvlam in Rusland blaakte,
Kampte ik naast Polens eedlen Vorst,Ga naar voetnoot552
En zonk, ten spijt der gloriedorst,
Gekwetst in zwijm; maar toen 'k ontwaakte,
555[regelnummer]
Versierde 't kruis der eer mijn borst.
Na de onafzienbre rei van rampen,
Door 't woên des winters voortgebracht,
Waarmeê der Franschen legermacht,
Na Moscaus reuzenbrand moest kampen,
560[regelnummer]
Was ik de lot- en leedgenoot
| |
[pagina 78]
| |
Der schaar, die de eedle Ney gebood,
En zag ik hem de laauwren plukken,
Die hem geen rechtsmoord zal ontrukken.Ga naar voetnoot563
By Beresinaas killen zoomGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Voelde ik mijn hart op 't wreedst verwonden,
Dáár heeft mijn moeder in den stroom,
Ter dood gewond, den dood gevonden,
En slaakte ze in het ijs een kreet,
Die nooit mijn kinderhart vergeet.
570[regelnummer]
By al de droeve nederlagen,
Waardoor de blinde luim van 't lot
Den Aadlaar heeft terug geslagen,
En de ijzren wiekenvlucht geknot,
Voerde ik het staal; niet meer om glorie;
575[regelnummer]
Maar voor den speelbal der victorie;
Tot eindlijk, na een korte gloorGa naar voetnoot576-77
Van weêrgeboorte, als meteoor,
Die Noodlotszoon, door hoogre machten
Zijn strijdphalanxen zag ontkrachten,
580[regelnummer]
En 't veld van Waterloo het graf
Werd van zijn heir en keizersstaf.
Dáár gaf met leeuwenmoed, ten leste,
Mijn vader, nimmer strijdens moê,
Zijn bloed voor Frankrijks heil ten beste,
585[regelnummer]
En look voor eeuwig de oogen toe.
Hy was een van die duizend braven,Ga naar voetnoot586-89
Die, hoe ten lijfsbehoud genood,
Zich wel de kaken van den dood;
Maar aan geen vijand overgaven.
590[regelnummer]
Ik heb hem goede nacht gekust,
| |
[pagina 79]
| |
Tot we ons herzien in beter leven,
En aan zijn stof, ter stille rust,
Een zelfgedolven graf gegeven;
En by den grijzen legerknecht,
595[regelnummer]
Zijn zwaard en eerekruis gelegd.
Dáár moog hy vreedzaam naast zijn wapen,
Den langen slaap der dooden slapen.’
Hier zweeg Fernando; want een stroom
Van tranen, al te lang bedwongen,
600[regelnummer]
Was eindlijk aan zijn oog ontsprongen,
En vierde aan 't hart den vrijen toom,
Dat thands door geen gesmoorde zuchten;
Maar zich door snikken kon verluchten.
Nadat hy 't oog had roodgeschreid
605[regelnummer]
Door tranen, die geen man verneêren;
Maar die de menschheid moet waardeeren,
Als tolken van zijn menschlijkheid,
Sprak weêr met gloênde blik en wangen,
Fernando tot zijn krijgsgevangen:
610[regelnummer]
‘De throon des Keizers zonk ter neêr,
En hy, die 't purper had gedragen,
Verkwijnde in Britsche boei geslagen,
Zijn leven op een rots in 't meir.Ga naar voetnoot613
Elk, die hem volgde op d'oorlogswagen,
615[regelnummer]
En in zijn naam Euroop verwon,
Was haatlijk aan 't gehaat Bourbon,Ga naar voetnoot616
En moest in vreemde wareldstreken,
Schoon vaak voor Frankrijks heil verwond,
Verbannen van den Franschen grond,
620[regelnummer]
Het ruwe brood der armoe breken.
| |
[pagina 80]
| |
Dat lot was ook mijn deel: gedoemd
Als balling, zwierf ik door Europe,
Meest onbekend, steeds onberoemd,
En was de toekomst slechts mijn hope.
625[regelnummer]
Alom, waar 't vrijheidsvendel woei,
Was ik by 't staatsorkaangeloei,
En diende ik met mijn staal de vrijen.
In 't fier Madrid, aan Tagoos strand,Ga naar voetnoot628-29
In Napels wal, in Griekenland,
630[regelnummer]
Schaarde ik my in der strijdren rijen,
En was 'k een krijger, die den dood,
In de oogen zag en nimmer vlood.
Dan 'k zag by al die strijdbanieren
De vrijheid nimmer zegevieren,
635[regelnummer]
En in heur schoonen naam alleen
De bandeloosheid aangebeên.
Dat deed me in 't eind die dweepers vloeken,
Die onder schijn van volksgeluk,
Hun eigen aardsche grootheid zoeken,
640[regelnummer]
En volken brengen onder 't juk,
En 'k zwoer voortaan, als ik zoû strijden,
Der dwinglandy mijn arm te wijden.
'k Vernam in Stambouls grijzen wal,
Hoe Sultan Mahmouds krijgsvazal,
645[regelnummer]
Dey Husseyn, aan zijn rooverskunsten,
Een talrijk heir ten strijd deed rusten,
En dat hy oorlogslieden zocht,
Wier arm voorheen voor Frankrijk vocht,
Om dus met eigen wapenkrachten
650[regelnummer]
Zijn legioenen af te wachten.
Ik toog er heên, en Husseyn schonk,
| |
[pagina 81]
| |
Meer dan me als toekomst tegenblonk,Ga naar voetnoot652
En 'k zag door moedige Arabieren
Me als opperhoofd en Aga vieren,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Tot ik in zeekren avondstond
Op 't onverwachtst een heilgoed vond,
Een roos, wier zinbetoovrend bloeien,
Mijn ziel in teêrheid deed ontgloeien,
En die me een paradijsgift bracht,
660[regelnummer]
Maar mijn verbeelding nooit aan dacht.
Een teedre maagd, wier ziel jonkvrouwelijk
En smetloos was, gelijk heur leest,Ga naar voetnoot662
En, die met God en deugd vertrouwelijk,
De heilgodes werd van mijn geest,
665[regelnummer]
En me al die vrouwen deed vergeten,
In wier vergifte rozenketen,
(Hoe schijnbaar schoon,) mijn ziel te vaak
Zich wroeging gaarde voor vermaak.
Zie daar het dagboek van mijn leven,
670[regelnummer]
Aan u, die me oordeelt, blootgegeven.
Beslis thands als een rond soldaat,
Of 'k derenis verdien of - haat,
En of by 't schimpwoord van verrader,
My 't bloed niet koken moet in d'ader,
675[regelnummer]
En 'k hem, van wien 'k dien hoon ontfing,
Geen uitleg eischen op mijn kling.’
Fernando zwijgt: zijn forsche handen
Bedekken 't breede voorhoofd, waar
Hy 't vlammend vuur der smart voelt branden,
680[regelnummer]
Als kromp het wee dáár tot elkaâr:
Het wee, dat niemand kan bestrijden,
't Ondraagbaar wee van 't zielelijden.
‘Ik heb u aangehoord: (zoo spreekt
De krijgsgevangne;) 'k wil niet twisten
| |
[pagina 82]
| |
685[regelnummer]
Om 't droombeeld, dat uw ziel bekoort,
Of liever, dat u 't bloed doet gisten:
Maar 'k vraag 't in naam van 't Legerhoofd,
Eens Frankrijks roem en oorlogsheiland,
Dien men op St. Helenaas eiland,
690[regelnummer]
Het leven langzaam heeft ontroofd.
'k Vraag 't in zijn naam, wat zijn de rechten,
Die u den Franschman doen bevechten?
Wee u! geldt u de halve Maan
Meer dan de roem der lelievaan?
695[regelnummer]
En kunt gy 't bloed van landgenooten,
Door ongeloovigen vergoten,
Zien vlieten, zonder dat dit bloed
U 't bloed in de aadren stollen doet?
Rampzaalge, schoon in 't kamp geboren,
700[regelnummer]
Waar alles trouw elkaâr bemint,
En vreugde in andrer vreugde vindt,
Hebt gy uw menschlijkheid verloren!
Thands kleurt de schaamte mijn gezicht;
Daar 'k u mijn redding ben verplicht.’
705[regelnummer]
Hy zwijgt: gelijk na 't zonvuurgloeien
By zomerdag, der dampen heir
Een onweêr aan den blaauwen sfeer
In neevlen dichtgehuld doet broeien,
Zoo bleek het uit de duisterheid,
710[regelnummer]
Fernando op 't gelaat gespreid,
Dat in zijn borst een vuurstroom woelde,
Die hy door bloed het liefst verkoelde.
Maar even als dat onweêr, door
Der winden aâm verjaagd, van 't spoor
715[regelnummer]
Der heemlen vliedt, zoodat de stralen
Der zon weêr aan het luchtruim pralen,
Zoo vlood ook uit Fernandoos borst
Die onberaden drift, die dorst
Der wraak, en sprak een stem met klaarheid:
| |
[pagina 83]
| |
720[regelnummer]
Waarom, door eigenmin bekoord,
Een zaak verweerd, die gy verloort? -Ga naar voetnoot721
Uw krijgsgevangne sprak de waarheid:
Die kamp voert met zijn vaderland,
Diens deel zij onuitwischbre schand!
725[regelnummer]
Hy staat onrustig op: zijn oogen,
Die hy geroerd ten hemel slaat,
Getuigen dat hy opgetogen,
En door 't gevoel der eer bewogen,
Van grootsche ontwerpen zwanger gaat.
730[regelnummer]
Hy wenkt een Arabier, het wachtvuur
Bewakend in het zwijgend nachtuur.
‘Draag zorg dat in deez stonde, Osmyn,
De Moor, op 't snelst voor my verschijn!’
Beveelt hy. De armen kruislings over
735[regelnummer]
De breede borst verdwijnt door 't lover
't Kind der woestijn: een grijze Moor,
Met blikken, hel als fakkelgloor,
En met een glimlach op het wezen,Ga naar voetnoot738
Die slaafsche eerbiedigheid doet lezen,
740[regelnummer]
Verschijnt: ‘Schutte Allah in deez stond,Ga naar voetnoot740
Om Mohammed Gezairaas grond!Ga naar voetnoot741
(Dus vangt Fernando aan) Zijn Eden
Schenke ons eens eeuwge zaligheden!
Getrouwe! 'k noodde uw ijver uit,
745[regelnummer]
Den brand te steken in het kruid,
Zoo spoedig Frankrijks legervanen,
Den weg naar 't fort zich zouden banen:
Maar ijdel is dat opzet; wantGa naar voetnoot748
God speelt hen allen ons in hand;
| |
[pagina 84]
| |
750[regelnummer]
Om als de sprinkhaan der woestijnen,
In 't stuivend voetzand weg te kwijnen.
'k Verander Osmyn, dus mijn last,
En 'k wil dat gy dees oorlogsgast,
Waar' 't ook ten koste van uw leven,
755[regelnummer]
Aan 't Fransche leger weêr zult geven.
Vaarwel, mijn landgenoot! gy ziet
Thands welk een bloed mijn hart doorvliet;
Blijf, welk een deel u 't lot moog schenken,
Somwijlen aan Fernando denken.’
760[regelnummer]
De Fransche heirbijldrager, thandsGa naar voetnoot760
Geen krijgsgevangne meer, drukt hevig,
En de oogen vol van dankbren glans
Fernando aan 't hart; maar wederstrevig
Een dank te ontfangen, dien hy haat,
765[regelnummer]
Gebiedt hy hem, met streng gelaat,
Den Moor te volgen, langs de weide,
Tot aan de poort der slaghameide,Ga naar voetnoot767
Waar Turk en Fransche veteraan,
Elkaâr als voorpost gadeslaan.
770[regelnummer]
De Franschman volgt den Moor: een ronde
Meldt aan de nachtwaak de elfde stonde:
De klep van Harem en Moskee,Ga naar voetnoot772
Deelt aan de stad het nachtuur meê,
En breekt de stilte af in de wallen
775[regelnummer]
Van Algiers, en die duizendtallen,
Die by het licht des uchtendroods
Hun sluimring met den slaap des doods
Verwisslen, door den oorlogswagen
Als graan verplet, of neêrgeslagen.
| |
[pagina 85]
| |
780[regelnummer]
‘Ha! (roept Fernando 't uit met drift,)
Ras wordt de stonde my geboren,
Die my vermeldt met vlammend schrift:
Gy hebt gewonnen of verloren.
Gy trokt in 't hachlijk levens-spel,
785[regelnummer]
Als lot een hemel of een hel.
O stille nacht, wees rijk aan duister!
Omsluier op uw starrenbaan,
Met graauwe wolken, 't licht der maan!
Vijandig is die zilvren luister
790[regelnummer]
Voor my, wien hemelklaarheid daagt
In 't oog der allerschoonste maagd,
En die alleen uit zwarte nevelen
Zijn heilzon glansrijk op ziet hevelen.’Ga naar voetnoot793
Hy gordt den sabel vast, en geeft
795[regelnummer]
Aan Mehemed, een grijzen roover,
Die zestig zomers heeft beleefd,
't Bevel van slot en toren over.
De krijgsman buigt: de renegaat,
Vertrekt met snelle en vaste stappen,
800[regelnummer]
En teekent op de steenen trappen,
Den vorm af van het Turksch gewaad:
Zoodat een geest uit 's afgronds dreven,
Zijn tulband dwarlend schijnt te omzweven;
Tot dat in 't eind de breede rand
805[regelnummer]
Eens hoogen muurs, die schaduw bant,Ga naar voetnoot805
En in het loof der palmenboomen
Geen stem of voetstap wordt vernomen,
Gelijk een toon, hoe log van vlucht,
Toch eindlijk wegsmelt in de lucht.
|
|