De renegaat
(1838)–Adriaan van der Hoop– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
Hier, spraakloos, rolt een traan uit de opgezwollen oogen
Heur matten boezem langs. Het boomloof wordt bewogen,
Een adem, als een wind, met leliegeur bevracht,
Omfladdert ze en hergeeft haar de uitgeputte kracht.
Een zachte en teedre stem, gevoeliger voor 't harte
Dan merkbaar voor het oor, sprak: ‘smoor uw boezemsmarte,
Wees kalm Elpine, uw lot verandert. Wees gedwee,
Ik waak, ik zweve om u: ik oorzaak van uw wee.’
Ze ontzet: ‘Gerechte God!’ dus roept ze, en kan weêr snikken,
Weêr woorden uiten, en weêr tranen die verkwikken.
‘Wat hoorde ik? Welk een stem! bedriegt mijn hart zich, of
Ontwaarde ik inderdaad de troosttaal die my trof?
Wat Geest, wat Engel huist of waart in deze bladeren,
En stort de onheilige dien hemeldaauw in de aderen.’
Bilderdijk. Ondergang der eerste Wareld. 1e Zang.
| |
[pagina 55]
| |
Aline.
1[regelnummer]
't Was Hooimaand. Frankrijks lelievaan,Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1
Op tienden Karels last verhevenGa naar voetnoot2
Ten heilbanier, die d'Oceaan
De vrijheid weêr zou geven,
5[regelnummer]
En 't Algerijnsche roofgebroed
Voor altijd bannen van den vloed:Ga naar voetnoot6
Die vaan zag de avond wapprend pralenGa naar voetnoot7
Van honderd kielen, en door 't vuur
Belonkt der laatste zonnestralen,
10[regelnummer]
Zich badende in het klaar azuur,Ga naar voetnoot10
Langs Torre Chicaas geele bergenGa naar voetnoot11
Der Algerijnen roofvlag tergen.
Want reeds had, storm en vloed ten spijt,Ga naar voetnoot13
En 't staal van krijgshafte Arabieren,
15[regelnummer]
Bourmont zijn heir, ontvlamd ten strijdGa naar voetnoot15
Een oogst doen plukken van laurieren,Ga naar voetnoot16
En by het daavrend schutgeknal
Den kreet van Frankrijks zegepralen,
Gestemd in Sidi Khalefs dal,Ga naar voetnoot19Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Den Atlas doen herhalen.
| |
[pagina 56]
| |
Gelijk een tijger, tuk op buit,
Zijn krocht verlaat by 't morgenlichtenGa naar voetnoot22
Trok Husseyns leger snorkend uit,Ga naar voetnoot23
En dacht aan nederlaag noch zwichten;
25[regelnummer]
Maar even als die schrik van 't woud,
Na 't eerst bloeddorstig prooibespringen
Zich door een jachtstoet ziet omringen,
Hem naadrend door het kreupelhout,
En dan met bloedbevlekte tanden
30[regelnummer]
Den zwakste, die hem aan durft randen
Verscheurt, en snel als de uchtenwind
Zijn roofspelonken zoekt en vindt;
Zoo zag de bloem der Algerijnen
Den ridder zonder blaam verschijnen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die met de leus van zege of dood,
Een heldenschaar, hem waard, gebood.
Verplet, gekneuzeld, diep vernederd,
De halve Maan verplet in 't zand,Ga naar voetnoot38
Den kostbren tulbandwrong ontvederd,
40[regelnummer]
De rosstaart in den solferbrandGa naar voetnoot40Ga naar voetnoot40
Gezengd, ontvlood langs 't duinig strand,
De roover, op zijn vlugge paarden
Den glans van bajonet en zwaarden,
En vond in de Algerijnsche muur
45[regelnummer]
Verademing voor 't oorlogsvuur.
Wie is zy, die de grijze wanden
Van Husseyns burcht in d'avondschijn
Verlaat, om in de lustwarandenGa naar voetnoot48
Van 't vrouwentimmer vrij te zijn,Ga naar voetnoot49
| |
[pagina 57]
| |
50[regelnummer]
En aan den klank der cythersnaren
Haar zilverzuivre stem te paren?
Zie, hoe haar zwarte ravenvlecht,
Door kostbre ringen vastgehecht,
Den boei van 't gaas niet wil verdragen,
55[regelnummer]
Als tulband haar om 't hoofd geslagen;
Maar golvend langs een boezem zweeft,
Wiens blank het meerder blankheid geeft,
Gelijk de schaauw der sparrenboomenGa naar voetnoot58
Het wit der sneeuw meer uit doet komen.
60[regelnummer]
Een tabbert van satijn, getooid
Met gouden rand en zilvren bloemen,
Schijnt op het zoet genot te roemen,
Dat ze om den schoonsten vorm zich plooit;
Terwijl de versch geplukte rozen,
65[regelnummer]
Wier schoon heur oogen gadeslaan,
In de avonddaauw van schaamte blozen,
Omdat de lippen, die haar kozen,
Haar blos in schoon te boven gaan,
Wie is die maagd? - Is 't een dier schoonen,Ga naar voetnoot69-72
70[regelnummer]
Waarvoor de Koran blaken doet,
En die door eindloos minnezoet,
Hierna den strijd des stervlings loonen? -
Of is ze een Peri, in dees stondGa naar voetnoot73
Heur vleugelrijdkaros ontstegen,
75[regelnummer]
Om voor het laatst een blik van zegen
Te werpen op Gezaira's grond?Ga naar voetnoot76
Neen, welk een' eernaam ze ook verdiene,
| |
[pagina 58]
| |
Door englenschoon of godenleest,
Ze is Edensmaagd, noch hemelgeest;Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Maar sterflijk, en heur naam Aline.
Geen Turksche moeder bracht haar voort.
Geen Bedouyn, uit verre dalen
Mocht in het uur van haar geboort
De vadervreugd uit de oogen stralen.
85[regelnummer]
Neen; 't schoon Provence, Frankrijks bloem
En vruchtengaard, die 't al ten toon spreidt,
Wat zinnen boeit, droeg op haar roem,
Als landgenoote en eerste schoonheid.
Door deugdzame oudren opgevoed,
90[regelnummer]
Wies ze op, van deugdzin vol heur boezem,
Gelijk by zomerzonnegloed,
De amandelboom vol geurgen bloezem,
En deed ze, als rijke vreugdemijn,
Heur oudren de aarde een hemel zijn.
95[regelnummer]
Maar ach, de stralenrijke glansen
Des voorspoeds zijn vaak wuft van duur,
En als de gloed van 't zonnevuur,
In 't voorjaar rijzende aan de transen.Ga naar voetnoot98
Een kiel, op Husseyns last bemand,
100[regelnummer]
Door 't schuim dier eerlooze korsaren,Ga naar voetnoot100
Die eeuwen lang het veld der baren,
Ontveiligden, Euroop ten schand,
Wierp, mat van 't strafloos meir afstroopen,
Het anker aan Provences kust,
105[regelnummer]
En schonk aan woeste roovrenhoopen,
In schaduw van olijven rust.
Als 't lam, dat in de thijmkruiddreven,Ga naar voetnoot107
Geen woeste wolvenschaar vermoedt,
| |
[pagina 59]
| |
110[regelnummer]
Door d'Algerijnschen wolvenstoet,
En zich op 't schennigst aangegrepen,
Den brigantijn in 't roofhol slepen;Ga naar voetnoot112
Wiens opperhoofd, een vuige slaaf
Van 't goud in Algiers wal haar veil hadGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Voor 't goud van husseyn dey, den raaf,
By wien geen onschuld immer heil had.
Maar, schoon die grijze RijksvizierGa naar voetnoot117-118
Van Stambouls hoogen keizerszetel,
Op onbegrensde macht vermetel,
120[regelnummer]
Haar minde met onheilig vier;Ga naar voetnoot120
Zy wees hem af, gelijk de rotsen
De golven, hoe ze ook branden, trotsen;
En nooit klemde in een zwakken stond
De meester op heur mond zijn mond.
125[regelnummer]
Neen, altijd wist zy door heur blikken
Den Bedvoogd van zich af te schrikken,
En by het klimmen van zijn gloed,
De kracht te breidlen van zijn moed.Ga naar voetnoot128
Zoo leefde Aline een tweetal jaren
130[regelnummer]
In Husseyns liefdelusthof: schoon
Als zy, was wie er met haar warenGa naar voetnoot131
Geen enkle, of droeg de maagdenkroon;
Zoodat ze als gunstling mocht bevelen,
Schoon ze in heur gunst geen Dey liet deelen.
135[regelnummer]
Een oorlogsvlam, te lang gesmoord
Door vijanden van orde en wetten,Ga naar voetnoot136
Brak eindlijk uit Parijs hervoort,
En dreigde een roofstaat neêr te pletten,
| |
[pagina 60]
| |
Die, eeuwen lang, elk staatsverbond,
140[regelnummer]
Hoe duurbezegeld, hoonde en schond:
Want Frankrijks Koning, lang beledigd
Door Husseyn, vreemd aan volkentrouw,
Had, aan zijn heilge plicht gehouw,Ga naar voetnoot143
Het zwaard gegrepen, en 't be-eedigd,
145[regelnummer]
Dat hy de menschheid wreken zoû.
Hy had de handschoen opgenomen,
Hem toegeworpen over 't meir;
En schoon het Fransche bloed mocht stroomen,
't Zou vlieten in het perk der eer!
150[regelnummer]
Toen dacht de woeste Dey niet langer
Aan 't lesschen van zijn liefdedorst,
De tijd, van grootsche feiten zwanger,
Kweekte andre driften in zijn borst.
Toen riep hy uit de kreupeldreven
155[regelnummer]
Van d'Atlas, die den hemel draagt,Ga naar voetnoot155
De horden op, die onversaagd
In 't vuur, van roof en oorlog leven.Ga naar voetnoot157
Toen dwong hy Constantines Heer,Ga naar voetnoot158
Om goud en manschap hem te zenden,
160[regelnummer]
Ten weêrstand tegen vreemde benden,
Hem weigrend zijn gebied van 't meir.Ga naar voetnoot161
Van dat het zonlicht rees ter kimmen,
Verguldend koepel en moskee,
Tot dat het in de onmeetbre zee
165[regelnummer]
Zijn laatste stralen weg deed glimmen,
Zag men in d'Algerijnschen wal
Het staal op 't ijzren aambeeld smeden
Tot wapens, en by 't paukgeschal,
| |
[pagina 61]
| |
Genetten langs de vlakte treden,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Of rennen, dragende in het zaal
Hun ruiters, heet op zegepraal.
De burcht, gesticht door vijfden Karel,Ga naar voetnoot172-179
Dien Keizer, in wiens Statenkring
Het zonnelicht nooit onderging;
175[regelnummer]
Wiens diadeem de schoonste parel
Ontviel, toen hy de halve Maan
Te buigen dacht voor Christus vaan;
Maar met bebloede kop en lenden
Zijn vloot de plechten af deed wenden.
180[regelnummer]
Sultan Khalessi, dat kasteel,Ga naar voetnoot180
Weldra het bloedig krijgstooneel,
Waar de Afrikaansche legerdrommen,
Ten spijt van leeuwendapperheid,
Voor 't Europésche krijgsbeleid
185[regelnummer]
Den hals verwonnen nederkrommen:
Die burcht wordt, op Dey Husseyns last,
In vijfhoekvorm met bastioenenGa naar voetnoot187
Omgord, en in het rond bemast
Met stammen, die nog loof doen groenen.
190[regelnummer]
De walkreits wordt alom beplantGa naar voetnoot190
Met stukken, die bevracht met sulferGa naar voetnoot191
En lood, bestuurd door 's krijgsmans hand,
't Vijandig heir van alle kant
Vergruizlend nederslaan tot pulver.
195[regelnummer]
Die citadel, dat schild van staal,Ga naar voetnoot195
Schrikke als een vreesselijke Aegide,Ga naar voetnoot196
| |
[pagina 62]
| |
Bourmont van 't pad der zegepraal,
Opdat hy als het woudhert vliede;
En weêr de Dey, in weelge lust,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
In schaduw der Casobah rust,Ga naar voetnoot200
Van amfioen en sorbet dronken,Ga naar voetnoot201Ga naar voetnoot201
Naast de Odaliske in slaap gezonken.Ga naar voetnoot202
Na dien tijd mocht Aline op vreê
En kalmte in Husseyns harem roemen,
205[regelnummer]
En deelde zy aan plant en bloemen
Alleen heur zielsgeheimen meê,
Tot ze in heur hart, met heftig blaken,
Het vuur der liefde voelde ontwaken.
Een jonge, fransche renegaat,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Sints kort als moedig vrij soldaatGa naar voetnoot210
Aan Husseyns oorlogsvaan verbonden,
En door zijn ijver hem vertrouwd,
Had meer door kloek beleid dan goud
Den sleutel van 't Serail gevonden.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Dáár zag hy in de myrthenlaan,Ga naar voetnoot215
De schoone Aline voor zich staan,
En werd door al de macht betooverd,
Waarmeê de vrouw den man verovert.
En zy? ..... Een fier Apollobeeld;Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Maar levende, en de purpren lippen,Ga naar voetnoot220
Die fransche woorden doen ontglippen,
| |
[pagina 63]
| |
Met zwarte knevels mild bedeeld,
En oogen, die als flonkersteenen
Met gitbruin duister licht vereenen.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Een godenvorm, vol zwier en pracht,
Waarvan de losse Turksche dracht
Den schoonen omtrek wel verhoogen;
Maar niet verhullen kan voor de oogen.
Die man stond voor haar blik: - zy zag,
230[regelnummer]
Zy hoorde, of wikte niet; maar lag
Den landgenoot, den overwinnaar,
Den nooit te voor omarmden minnaar,
In d'arm, en door Fernandoos min,Ga naar voetnoot233
Had de aard weêr hemel voor haar in.
235[regelnummer]
Zy zwoer hem liefde; hy, haar trouwe
En beider zalig lot geleek
Een bloemenrijke lustlandsdouwe,Ga naar voetnoot237
Bevochtigd door een zilvren beek.
Wanneer de zon scheen aan den hemel,
240[regelnummer]
Dan leidde hy met ros of kemelGa naar voetnoot240
't Geschut naar Sidi Khalefs kamp;
Maar als heur gouden stralenluisterGa naar voetnoot242
Beneveld werd door 't schemerduister
Van stuivend zand en avonddamp;
245[regelnummer]
Dan snelde hy op liefdes wieken
Naar Husseyns vrouwentimmer heên,
En toefde er tot door 't morgenkrieken
Hem de avond van zijn vreugd verscheen.
Ook heden zal Fernando komen:
250[regelnummer]
Dat zoet bericht heeft zy vernomen
In 't briefjen, dat de vlugge schachtGa naar voetnoot251
| |
[pagina 64]
| |
Der Pavadetsche duif haar bracht.Ga naar voetnoot252
Daarom is ze op satijnen zolen,
Na 't stemmen van den cythertoon,
255[regelnummer]
't Prieel gelijk een hinde ontvloôn,
En toeft ze in 't rozenloof verscholenGa naar voetnoot256
Op heur geliefden Mavors zoon.Ga naar voetnoot257
Een voetstap kraakt; maar zacht als 't ruisschen
Van 't haar omspelend loversuizen.
260[regelnummer]
Een luchtig ritslen plengt het natGa naar voetnoot260
Des daauws van bloemenblad op blad.
Zy houdt den adem in: - zy luistert.
Dat is geen avondwind, die fluistert;
Zy kent die zucht, zoo zoet, zoo warm!
265[regelnummer]
En kussend zinkt ze in 's minnaars arm.
Maar duister staan Fernandoos oogen,
En de anders heldre dageraad
Van 't aanzicht is met mist omtogen;Ga naar voetnoot268
Geen blijdschap throont op 't bleek gelaat,
270[regelnummer]
Dat door Alines rozenwangen
Zich in het zachtst gareel voelt prangen.Ga naar voetnoot271
‘Het uur der scheiding zal ras slaan!’ -
Dus roept hy uit, en kust ze onstuimig,
‘De krijgsfortuin, steeds blind en luimig,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ontzeî de zege aan Meccaas maan.Ga naar voetnoot275
Het lelievendel der Bourbonnen,
Dat door verraad den adelaarGa naar voetnoot277
Aan Seines boorden heeft verwonnen,
Vernielde Husseyns legerschaar.
| |
[pagina 65]
| |
280[regelnummer]
Gezwaaid door 't drietal fiere zonenGa naar voetnoot280
Van held Bourmont, die, wie hem honen,Ga naar voetnoot281
Den naam van held verdient, was 't staal
Der Franschen gids ter zegepraal.
Kabyl en Bedouynen vlieden,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
By Sidi Khalef Frankrijks heir;
Gelijk de Mameluk weleerGa naar voetnoot286-87
Verstoof in 't dal der Pyramiden.
Eer wy het zonlicht op zien gaan,
Zal men 't beleg voor Algiers slaan,
290[regelnummer]
En ziet die stad de sterke wallen
Van 't Keizersfort, door my verweerd,
Den Frank braveren, of, verkeerdGa naar voetnoot292Ga naar voetnoot292
Ten puinhoop, uit elkander knallen.
Maar, beef niet by dat woord, mijn kind!
295[regelnummer]
En geef u aan geen wanhoop over:
'k Ben voor den Algerijnschen roover,
Ter zelfopoffring niet gezind.
Als 't Frankrijks leger mag gelukken,
Zijn lelievendlen op de kruin
300[regelnummer]
Van 't fort te planten, zal 't in puin
Verbrokt, die vlag wel van zich rukken;
Maar wy, mijn dierbre, zien van veerGa naar voetnoot302
Dat schouwspel aan, op 't golvend meir.
Een trouwe Moor, dien ik het leven
305[regelnummer]
Gered heb op den Oceaan,
Zal 't slot in vlammen op doen zweven,
En vriend en vijand doen vergaan.
'k Heb tot dit feit door plechtige eeden
| |
[pagina 66]
| |
Hem aan mijn zegekar geboeid,
310[regelnummer]
En 't hart voor 't heerlijkst loon ontgloeid,
Voor 't paradijs vol zaligheden.
Zoodra moskee en minaret
Het uur van middernacht weêrgalmen,
Verlaat dan 't stille slaapsalet
315[regelnummer]
En zweef langs zijden ladderschalmenGa naar voetnoot315
Den hofmuur af, op 't geurig mosch:
Dáár zult ge my in ruiterdosch
En met een fieren klepper vinden,Ga naar voetnoot318
In snelheid sneller dan de winden:
320[regelnummer]
Dan breekt het lot uw boeien los!
Dan, ..... maar ik hoor de krijgstrompetten
Gestoken. Andwoord geeft de tromGa naar voetnoot322
In 't kamp. By God! dat is geen drom
Van Algerijnsche bajonetten.
325[regelnummer]
't Zijn Franschen, die de palmvallei
Vervullen met hun krijgsgeschrei.
Men komt. Ten strijd! vaarwel, mijn Zoete!
Mijn leven van mijn leven: 'k ga,
Opdat ik ras u weêr ontmoete.
330[regelnummer]
Dat tijdstip, dierbare, is ons na.
Vaarwel! - Te middernacht, voor immer,
Verlaat ge Husseyns Vrouwentimmer!’
Eén kus - één handendruk! - hy gaat,
Terwijl heur blik hem gadeslaat,
335[regelnummer]
En aan de starren schijnt te vragen:
‘Zal ooit die heilstond voor my dagen?Ga naar voetnoot336
Voorspelt het kloppen van dit hart
Mijn ziel geen eindelooze smart?’
Zy neemt heur cyther in de handen;
340[regelnummer]
Maar 't vuur, dat haar het hoofd doet branden,
| |
[pagina 67]
| |
Belet haar vingren, dat ze één toon
Op 't speeltuig vormen, steeds gewoon,
Met volle en teedre klankakkoorden
Den stroom te dragen van haar woorden.
345[regelnummer]
Het krijgsrumoer, dat van haar zy
Fernando wijken deed, gaat over,
Verstervend in de melody
Van 't haar omruisschend bloemenlover.
By tusschenpoozen slechts verlicht
350[regelnummer]
Een blaauwe en lange bliksemschichtGa naar voetnoot350
Den horizon, en hoort zy 't klateren
Van 't schutgevaart langs kust en wateren.
Maar ook dat oorlogsonwêer zwijgt,
Gelijk de storm, die haar bekrijgt.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Dat geeft haar moed en staakt haar treuren,
Gelijk we een bloem heur kelk zien beuren,
Wanneer de stormwind mat gewoed
Ter rust gaat in den breeden vloed.
Nu grijpt ze, op dat heur zangchitare
360[regelnummer]
Den weemoed van heur ziel verklare,
De koorden aan, vol geestdriftgloedGa naar voetnoot361
En toonen rein en tooverzoet,
Weêrklinken in Alines ooren,
Als deed de aeöolsche harp ze hooren.Ga naar voetnoot364
Het lied van Aline
365[regelnummer]
Het duister daalt neêr - en verspreidt langs het meir
Den sluier van dommelig blaauw;
De daauwdropplen zinken als paârlen ter neêr,
En vonklen in 't nevelig graauw.
| |
[pagina 68]
| |
De bloeiende roos - overdekt voor een poos,
370[regelnummer]
Heur blaân met zoetgeurende mosch:Ga naar voetnoot370
De bloemvogel zingt in den boom, dien hy koos:
't Is hemel in bloemhof en bosch.
Maar 't hart slaat my bang - en geen vreugd kleurt mijn wang;
Schoon liefde heur Eden me ontsluit;
375[regelnummer]
En sombere akkoorden geleiden mijn zang;
Mijn ziel is de weedom ten buit.
Fernando, voert ooit - in den lichtglans getooid
Der trouwe u het lot weêr me aan 't hart?Ga naar voetnoot378
Een akelig voorgevoel predikt my: nooit!
380[regelnummer]
U beiden toeft eindlooze smart.Ga naar voetnoot380
Provence, mijn land - in wiens bloemenwarand,
Ik schuldloos en zalig te moê,
Al dartelend sprong aan der ouderen hand:
Wanneer roept gy 't welkom! my toe? -
385[regelnummer]
De wind ruischt door 't loof - maar de toekomst is doof
En meldt my geen woord van mijn lot:
Verkwik my daarom door de hoop en 't geloofGa naar voetnoot387-88
Aan Uw eeuwige liefde, ô mijn God!
Hier zweeg het lied: .... maar God, wie staart
390[regelnummer]
Zoo woest haar aan, en doet haar lokken
Als halmen stijgen hemelwaart,
Onzichtbaar naar omhoog getrokken?
Wat vaagt op eens het incarnaatGa naar voetnoot393
Haar weg van 't hemelschoon gelaat,
395[regelnummer]
Gelijk één lonk van 't zonneschijnen,
By lente, een sneeuwkleed doet verdwijnen?
| |
[pagina 69]
| |
Wat zag ze? .... een spraakloos Mauritaan,Ga naar voetnoot397
Een man in schijn; maar niet in wezen,Ga naar voetnoot398
Hitst tweepaar monsters op haar aan,
400[regelnummer]
Als hy, ter schandvlek uitgelezen,Ga naar voetnoot400
Als hy, voor elk gevoel verdoofd,
Van menschlijkheid en spraak beroofd.Ga naar voetnoot402
Gelijk een schaap zijn wreeden meester
Gehoorzaamt, buigt ze op hun gebaar
405[regelnummer]
Den hals, als voor den storm de heester.
Nu vouwt zy 't poezel handenpaar;
En pezenknellend koordgestrengel
Ontwijdt de leden van een engel.
Om 't slanke middel 't drukkend koord,
410[regelnummer]
Sleept men haar door den Harem voort
Ten kerker, waar de duistre zalen
Geen weêrklank in den hof herhalen;
Gelijk de zee geen klacht hergeeft
Van hem, die in haar kolken sneeft.
|
|