De renegaat
(1838)–Adriaan van der Hoop– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
[De renegaat]Aan mijne vriendende heeren
| |
[pagina 50]
| |
ô Vriendentrits, (my innig dier) U biedt
Mijn hand een bloem, geplukt in eigen gaarde,
15[regelnummer]
Een cyterklank, een ongekunsteld lied,
Voor velen niets, voor U van luttel waarde.
Neen, meer! voor U, (hoe kunstloos) een kleinood,Ga naar voetnoot17
Dat U door kleur en flonkerglans kan streelen;
Want vriendschap maakt de kleinste dingen groot;
20[regelnummer]
En 't dofste glas herschept ze in puikjuweelen.
Ik wijd daarom, (U, die het schrift verstaat,
Dat in het boek mijns boezems staat te lezen,)
Den zoon van 't lot, den woesten renegaat,
Wien somberheid en geestdrift riep in 't wezen.
25[regelnummer]
‘Hoe? somberheid en geestdrift?’ - Vrienden, ja!
Wat blijdschapsblos de wangen my moog' kleuren,
De distelstruik der smarte is vaak my na,
En eindloos ver de Heilroos rijk aan geuren.Ga naar voetnoot28
Wanneer de gloed der Poëzy, in strijd
30[regelnummer]
Met de aardsche taak, door 't lot my voorgeschreven,Ga naar voetnoot30
Aan hoogren plicht, dan aardsch belang my wijdt,
Zou dan die kamp my louter bloemen geven? -
Zou dan elk lied, dat mijn gevoelens spreekt,
Een lofzang zijn, der vreugde toegezongen?
35[regelnummer]
Helaas, de slaaf, die zelf zijn keetnen breekt,Ga naar voetnoot35-44
Gevoelt het meest, waar 't erts hem heeft gewrongen!Ga naar voetnoot36
De Dichter, die voor eedler roeping blaakt,
Dan die, waarvoor de winzucht ommedwarelt,
En die het kleine om 't groote altijd verzaakt,
40[regelnummer]
Hy is niet schaarsch 't rampzaligst kind der wareld!
ô Vierde hy zijn vol gemoed den toom,
Dan zou zijn lied soms de Almacht Gods verzoeken;Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 51]
| |
Of meêgesleept in 't bruisschen van den stroom,
Hy 't dichtgevoel, hem aangeboren, vloeken!
45[regelnummer]
Maar, veel te groot, om 't hem benijdend broed,Ga naar voetnoot45
Door zulk een stap het eerloos hart te streelen,
Waagt hy in 't Rijk der Fantazy den voet,
En maalt zijn hand er smart- en treurtaaf'reelen;
Zoo rijk aan verf, aan vuur, aan dageraad,
50[regelnummer]
Aan zonneglans en frissche lenterozen,
Dat wis een blos ontgloeide op hun gelaat,
Wanneer het zich niet had verleerd te blozen.
Zóó, Vriendentrits! ontstond op 't dichtpaneel
Mijn renegaat, en schonk ik hem de kleuren
55[regelnummer]
Van 't geen mijn ziel, op 't wareldsche tooneel,
Tot geestdrift spoorde, of oorzaak gaf tot treuren:
Hy moog', wat dosch zich om zijn leden plooi',
En schoon het wee, dat al zijn licht verdoofde,
Hem schuldbesef en wanhoop schonk ten prooi,
60[regelnummer]
U welkom zijn, gelijk zijn zielsverloofde.
En zoo hem soms 't driedubbel wee gewierd,Ga naar voetnoot61
Dat hy, door U meedoogenloos verwezen,
En met geen krans, hoe needrig ook, gesierd,
Een laauwerkroon by andren moest gaan lezen:
65[regelnummer]
By al de smart, die dan my wonden slaat,
Maakt me één gedachte en wonde en weedom lichter,
Ze is, Vrienden, deze: ondanks mijn renegaat,
Bemint ge als vriend en duldt ge my als dichter.
Rotterdam, den 30 January, 1837. A. van der HOOP Jr. |
|