Avond gebed.
Verheven Majesteyt, alweerdig God, en Koning,
't Zy doch met U verlof, dat ik tot Uwe woning
In desen Avond-stond, mag naderen, en klop:
Verhoort myn smeeken, en doet my genadig op;
Die U met hert, en mond, so veel ik kan wil prysen
Voor Uw weldadigheyd, Uw trouw, en gunst bewysen,
Daar Gy my dag, by dag, als meê hebt overlaan.
Neemt my ook vorder dan, in Uw ontferming aan:
Gedenkt myn sonden niet, delgt uyt myn overtreden,
Verçiert my met het kleed, van Christi heyligheden,
Schept my een suyver hert, vernieuwt in my een geest,
Van Uwe liefde vol, die U op 't hoogste vreest:
God Vader, Soon, en Geest! wilt woning by my maken,
My leeren, leyden, en uytvoeren al myn saken,
My troosten, en my doen gevoelen aan het hert,
Die Vrede, die hier noyt, te recht begrepen werd,
| |
Wilt ook in desen nacht, my dekken, en bewaaren,
Met Uwe vlerkken, en gebied de Hemelschaaren,
Dat sy haar legeren rontom my, en de geen,
Die met my voor Uw Throon uytstorten haar gebeên.
Laat niemant blyven in de nacht der sonden, 't duyster
Van onse zielen wilt, opklaren door Uw luyster,
En ons het Morgen-licht, met vreugde weer doen sien,
Ontwakend in Uw gunst, dat wy ons dan aanbiên
Gantsch veerdig tot Uw dienst: ja wekt ons selfs de oore
Gelyk als die men leert: dat wy Uw stemme hooren,
En Uwen wille doen, van herten, en met vlyt,
Zo als het ons betaamt, tot komen zal die tyd,
Dat Gy ons brengen zult, daar nimmer nacht zal wezen,
In Vader Abrams schoot, ontlast van alle vresen.
|
|