De Ziel heeft een behagen in de wegen Gods, en begeert daar in te wandelen.
MYn God! op wien ik van de buyk af aan
Geworpen ben, en dien ik al myn dagen
Gesocht heb met een yverig navragen,
Leert my doch recht in Uwe wegen gaan.
Want Uwen weg die is geheel volmaakt,
Uw rechten, en al Uw beveelen heylig,
Wel zalig, die se doet, hy wandelt veylig,
Tot hy in 't Hemelsch Canaän geraakt.
Ik vind my, Heer, genegen om al 't geen,
Dat Gy gebied, gestadig te betrachten,
Waarom dan ook myn oogen op U wachten,
Dat uwen Geest my daar toe kracht verleen:
Want of by my het willen reeds wel is,
Van U moet voorts genaad' en zeegen komen,
Sal ik volbrengen 't goede voorgenomen,
Dat mynen gang van Uwen pad niet mis:
Verlicht, versterkt, en heyligt dan myn hert,
Om in getrouwigheyd uw welbehagen
Te doen, en dat stantvastig al myn dagen,
In al, wat my van Ugeboden werd:
Op dat ik onder een verdraayt geslacht
Mag schynen, als een licht, ter eer van Vader,
Die heylig is, tot ik eens koom, en nader,
In Godes Stad, het Sion hoog geacht.
|
|